Te voet
door Lapland, 2011
Van 19 juni t/m 10 juli
ben ik in Zweden op vakantie geweest. Om meer precies te zijn, ik heb
van 20 juni t/m 7 juli in Lapland gewandeld. De dagen eromheen heb ik
gebruikt voor een bezoek aan mijn vriend Pieter die in Stockholm
woont met zijn gezin, een lange treinreis van Stockholm naar het hoge
noorden, en voor een paar dagen uitrusten in Gallivare. Anders dan
tijdens andere vakanties heb ik nu wel veel foto's gemaakt, maar met
een nogal beperkte onderwerpkeuze: vooral landschappen en
bergbeekjes. Heel mooi, maar om al dat natuurfraais wat te kunnen
plaatsen maak ik toch een verslagje.
De afgelopen jaren ben
ik al vaker naar Zweden geweest. Het is een bijzonder mooi land met
veel natuurschoon, een sympathiek sociaal klimaat, en een hoge
beschaving. Het lijkt soms wel alsof de Zweden erin zijn geslaagd om
alleen de voordelen van de (post-)moderne samenleving te genieten,
zonder de nadelen die in het overvolle en altijd overspannen
Nederland zo duidelijk zijn. Vandaar ook, denk ik (dit terzijde) dat
de thrillers van Mankell zo aangenaam zijn: hij kan, blijkbaar,
alleen excessief geestesgestoorden verzinnen als veroorzakers van
maatschappelijk ongemak. De gebruikelijke realistische zwarte zijden
van een moderne samenleving schijnen in Zweden niet te bestaan. Dat
maakt (meteen) ook dat het eerste boek van Mankell het
geloofwaardigst is (honden van Riga) omdat dat over een echt probleem
ging. De andere boeken laten een perfect georganiseerde samenleving
zien waarin zich een duister sprookje afspeelt dat, aan het eind,
altijd toch weer goed afloopt. De amechtige pogingen tot
maatschappijkritiek blijven wat lachwekkend; jaja, het is vast heel
erg allemaal, maar als we kunnen kiezen dan liever deze narigheid dan
de dagelijks herkenbare misere.
Waar was ik.... oh ja,
Zweden bezocht. Dat is begonnen toen Pieter bij SIPRI ging werken. De
eerste keer nam ik de bus, wat mij meteen een flink ontzag voor de
afstanden in dit enorme land inboezemde. Oh nee, eerder nog ben ik
met interrail ook in Zweden geweest, daarvan is mij de overweldigende
schoonheid van de archipel bij Stockholm bijgebleven. Een droomland.
Later, met Pieter per fiets Gotland verkennend, en met Jan in de
Inlandsbanan, bleef het dat: de verten, de tijd die er langer lijkt
te duren, de eindeloze bossen.
Tijdens die reis met de
Inlandsbanan las ik ook, ergens in Midden-Zweden, de tekst op een
sokkel van een beeldje dat een frisse langlaufer uitbeeldde. Het ging
over de Kungsleden, een pad dat (herinner ik me) de Zweedse koning
ooit, op de vlucht voor zijn vervolgers, zou hebben afgelegd. Hij zou
zich daarbij enige tijd schuil hebben gehouden bij landgenoten in het
noge Noorden. Een paar jaar later heb ik het pad opgezocht, een
gidsje aangeschaft, en de website van de STF doorgespit. Daar in het
hoge Noorden lag, blijkbaar, een behoorlijk lang pad waarvan in elk
geval de eerste tweehonderd kilometer voorzien waren van op
regelmatige afstand van elkaar liggende hutten. Het pad liep door de
bergen, maar dan wel die typische Scandinavische variant: het fjell.
Op foto's zag het eruit als een uitvergrote versie van de Schotse
hooglanden. Het zou daar ook wel vaak en veel regenen. Hmmmm.
Aantrekkelijk.
Twee jaar terug liep ik
mijn eerste bergtocht in de Alpen. Bij thuiskomst besloot ik Pieter
nog eens te bezoeken, en er een paar dagen Kungsleden aan vast te
knopen. Zo gezegd, zo gedaan: ik vloog naar Kiruna, nam de bus naar
Abisko, dineerde heerlijk in het restaurant, en liep in vier dagen
het meest noordelijke stuk, ongeveer 114 km. Prachtige natuur, vroeg
in de herfst, het was niet druk (meer), ik ontmoette vooral taaie
Zweedse pensionado's die met enorme lasten op de rug de trajecten
namen. De gids had me aangeraden een paar reservedagen in te bouwen,
wat ik inderdaad had gedaan. Omdat ik sneller was gelopen dan ik had
verwacht moest ik naderhand die paar reservedagen rondhangen in
Kiruna, een behoorlijk geestdodende aangelegenheid. De Noord-Zweedse
steden (stadjes) zijn niet bekend om hun hektiek, architectonische
schoonheid of interessante musea. Rust, rust.... nou ja, de volgende
keer zou ik slimmer plannen.
Die volgende keer heeft
zich de afgelopen paar weken voorgedaan. Ik hield (weer) een paar
dagen over, maar die heb ik doorgebracht met nog wat uitwandelen in
en rondom Gallivare, en met het lezen van een boekje in een
onderuithangstoel in een boshotel ruim buiten Gallivare. Lekker lui
niks doen, ruimschoots verdiend met meer dan 350 km wandeling.
Tijdens de wandeling
zelf ben ik al vrij snel de datum en de dag kwijtgeraakt. Ik had een
mooi schema gemaakt, en heb (in gedachten) bijgehouden dat ik op of
(iets) onder de limiet bleef. Zo kon ik er zeker van zijn dat ik tijd
genoeg had, maar ook dat er niet belachelijk veel lege dagen over
zouden blijven aan het eind. Ik heb de tijd bijgehouden door de dagen
te tellen. Zo zal ik ook de rest van dit verslag organiseren.
Rugzak
Een onderwerp van
permanente contemplatie, althans voor de wandelaar, is de rugzak. Hoe
groot moet'ie zijn? Hoe zwaar? Van welk merk? Wil ik er een met veel
lucht aan de rug, of juist een nauw aansluitende? Hoe stel ik die
banden goed in, zodat de heupen het gewicht dragen en de schouders
vooral voor de fixatie van het rugzaklichaan dienen? Waar moet het
rugkussentje precies zitten? Hoe strak kan ik de heupband aantrekken
voordat die gespen knappen (het is maar plastic)? Welke
uitrustingsstukken steek ik waar? Jawel, de zwaarste bovenaan, welke
zijn dat? Waar laat ik het regenpak, de gamaschen, en de sandalen?
Ben ik echt van plan die sandalen aan te trekken als ik door een
Woest Stromende Rivier moet waden? Verder spelen vragen als: hoeveel
eten neem ik mee? Wat voor ontbijt stel ik me voor? Twee jaar terug
had ik zweeds knackebrood gegeten, met een kaas/worst-pasta uit een
tube als beleg. Behoorlijk vies. Dit keer zou ik ontbijten met
muesli, aangevuld met melkpoeder en suiker. Water toevoegen en
smullen maar! Dat werkte goed, maar de vershouddoos voor de muesli
ging bijna vanzelf open, net als het doosje voor extra melkpoeder. De
rol sporttape kwam goed van pas voor de grote doos, de inhoud van het
kleine doosje schudde ik, uit de plastic tas waarin ik mijn eten
bewaarde, zo in de grotere doos. In het middelgrote doosje gingen de
theezakjes. Verder had ik bij een sportzaak in Stockholm een paar
gedroogde maaltijden gekocht. Niet uitzonderlijk smakelijk, maar goed
eetbaar, en bijna genoeg als avondmaal. De meeste mensen die ik dit
vertel kijken een beetje bedenkelijk, maar ach, het is in elk geval
een stuk draagbaarder dan een baal aardappels, een jute zak uien, een
paar kilo bevroren vlees, en wat kisten met groenten. Bovendien, in
de wildernis mag je een beetje lijden! Maar ik heb nog steeds de
ideale draagmanier van mijn rugzak niet vastgesteld. De laatste
wandeldag kreeg ik behoorlijk last van een spiertje in mijn
rechterbil waar die rugzak precies op rustte. Dat moet de volgende
keer anders.
Volledig gevuld woog de
rugzak iets van 15 kilo, aan het eind van de vakantie, zonder muesli
en vriesdroogmaaltijden (en na weggooien van een paar lege flacons
voor shampoo en wasmiddel) iets van 13 kilo. Niet slecht, die paar
overtollige hemden, onderbroeken en sokken hebben nooit meer dan een
kilo gewogen. Meer kilo's zou ik graag vermijden.
De Hut
Ik heb geen tent
meegedragen, geen slaapzak, matje, gasbrander en gasfles. In plaats
van het ruigere camperen heb ik me bepaald tot het slapen in hutten.
Lekker comfortabel, altijd een bed, dekbed en hoofdkussen, bovendien
een dak boven het hoofd dat niet met de wind meebeweegt, een
gietijzeren houtkachel en een volledig uitgeruste keuken. Op deze
vakantie ben ik erachter gekomen dat het wandelen me prima bevalt,
maar het doelloos rondhangen in een hut ook zijn prettige kanten
heeft. Rugzak uitpakken, slaapplaats klaarmaken, thee zetten, boekje
lezen, ik heb er met plezier een dagelijks terugkerend ritueel van
gemaakt. Vrijwel altijd kwamen na enkele uren de eerste
medewandelaars binnendruipen, soms letterlijk: nat van de regen. Mooi
om die mensen te verwelkomen met een brandend vuurtje in de kachel en
een kop thee, en sterke verhalen vergelijken.
De meeste hutten waarin
ik heb overnacht behoorden aan de STF toe. Het zijn houten
blokhutten, meestal met houten plankenvloeren, uitgerust met keuken,
slaapplaatsen (dubbel of zelfs tripel-bedden), een houtkachel, en een
droogkamer om de natte kleren te drogen te hangen. In die kamers wil
het al snel enorm naar zweet stinken, maar 's ochtends in droge
kleren lopen is een te belangrijk genot om daar erg op te letten. In
de keuken tref je een paar emmers vers water aan, zojuist uit de
bron, het riviertje of het meer getapt. Verder staan er emmers om
afwaswater in te gieten (dat gaat later, buiten, in een houten kastje
dat daar speciaal voor bedoeld is), en een paar plastic containers
waarin je je afval kunt scheiden. Soms staan die containers in een
service-hut, waar ook de houtvoorraad ligt te drogen, en waar een
paar bijlen en trekzagen uitnodigend liggen te wachten op actie. Ik
kwam meestal vrij vroeg aan bij de hutten, zodat ik ruim tijd had om
met die bijl te zwaaien, het houtblokkliefapparaat te bedienen, of
stammetjes te zagen. Het zagen van berkenbomen is wel mijn
specialiteit geworden, met die bijl blijf ik wat schichtig.
In het Padjelantepark
zwaait een andere organisatie de scepter over de hutten, de BLT. Deze
hutten lijken als twee druppels water op de STF-hutten, maar ze
beschikken (helaas, helaas) niet over die gietijzeren kacheltjes. In
een enkel geval was er geen sprake van een centrale hut met keuken,
maar van een vijftal kleine, bijna identieke huisjes. Minder
gezellig, is mijn ervaring.
Een aantal van de
STF-hutten zijn een stuk groter dan de andere. Het complex bij
Alesjaure is zelfs behoorlijk groot, ik meen met een kleine 80
bedden, terwijl verderop te Vakkotavare de enkele hut slechts aan 18
of 24 mensen onderdak biedt. De reden hiervoor is, dat op het eerste
stuk Kungsleden meerdere tochtvarianten liggen die allemaal in Abisko
beginnen, langs Alesjaure gaan, maar bij lange na niet allemaal bij
Vakkotavare eindigen. Een gebruikelijker variant is die die
oostwaarts naar het Fjellstation te Kebnekaise loopt, waarna
wandelaars de berg beklimmen of 'uit het pad stijgen' via
Nikkaluokta. Je kunt ook halverwege naar het westen lopen, waar weer
andere paden liggen. De hutten ten zuiden van de afslag (die ongeveer
bij de Singi-hut ligt) zijn dan ook een stuk kleiner.
De Stugvard
Bij elke hut hoort een
hutbaas: een Stugvard. Dit zijn bijzondere mensen. Ze moeten er geen
been in zien om minstens vier weken in de wildernis te verkeren, en
in die tijd de op bezoek komende wandelaars enige service te verlenen
en ze (natuurlijk) de rekening voor het vertoeven te presenteren. De
Stugvards zijn individuen: vaak gepensioneerden die erg van de bergen
houden (STF betaalt niet veel, aanvullende inkomstenbronnen zijn
welkom), maar ook wel jongere mensen die vier weken of langer vrij
nemen van hun werk in de mijnen van Gallivare (nee, vertelde hij me,
hij hoefde niet -zoals ik me had voorgesteld- zwetend en met ontbloot
bovenlijf- het erts met een pikhouweel uit de rots te breken; hij
werkte in een kantoor achter een computer), de lange vakantie van de
studie nuttig en aangenaam wilden besteden, of eens wat afwisseling
van de normale baan als buschauffeur wilden.
Prachtige mensen met
een fascinerende hobby, altijd bereid tot een praatje, sommigen
schonken zelfs een glaasje limonade bij mijn aankomst in de hut! Maar
de mooiste was Janne, een wat oudere man met een bewogen levensloop
die echt blij was me te zien. Het was de afgelopen dagen nogal rustig
geweest in zijn hut, juist die avond zou het Midzomernachtfeest
zijn!, en dat kon toch echt niet alleen. Toen even later ook nog een
Zweeds gezin arriveerde was ons feestgezelschap compleet. We dronken
bier, wijn (jawel!), een borrel (ik lieg niet), en we aten gekookte
aardappelen en ingelegde haring. Een waar feestmaal waarvan ik tot
laat de volgende dag last bleef hebben (vooral van de vloeibare
component van het feestmaal). Janne for president wat mij betreft, ik
herwon op slag mijn vertrouwen in de mensheid. Zo mooi werd het niet
weer, maar de gezellige gesprekjes bleven komen, vooral in de
kleinere hutten. Ik heb dan wel alleen gelopen, maar toch ook veel
interessante en uiterst sympathieke mensen ontmoet.
Schoenen en regenjas
Over mijn schoenen en
regenjas wil ik het kort houden. De eerste twee dagen van de
wandeling bleef het regenen, en vele beekjes waren veranderd in woest
stromende riviertjes. Planken die normaliter een halve meter boven
water liggen stonden nu twee decimeter onder! Ik heb een paar keer
het water in mijn schoenen voelen lopen. In de droogkamers van de
hutten werden ze dan wel weer droog, maar het leer heeft er toch
behoorlijk van te lijden gehad. Een volgende keer neem ik: hogere
schoenen, en leervet mee. En een regenjas die 24/7 drooghoudt, en
niet na twee uurtjes waterballet doorweekt raakt. Allee, dan toch
maar die peperdure goretexjas aangeschaft... de regenbroek is minder
kritiek, maar misschien te vervangen door een waterdichte
expeditiebroek? Verder de gebruikelijke plastic kleding, die neemt
bijna geen water op en gaat niet schuren zoals katoen. Wel gaat'ie
stinken naar aarde, maar dat was je er gemakkelijk weer uit.
Nat in Sarek
Na de eerste week werd
het droger. Ik heb nog een paar keer de regenjas gedragen tijdens
buitjes, en de gamaschen kwamen goed van pas tijdens een paar
doorwadingen en voor het nemen van de sneeuwveldjes rond de
Tjaktja-pas. In droog weer wandelen is zooooo veel fijner.... ik keek
enkele malen met ontzag naar de donkergrijze wolken die schijnbaar
permanent boven Sarek hingen. En hoorde de verhalen van zeiknatte
avonturiers die met een compleet doorweekte rugzakinhoud toch even in
een hut kwamen schuilen, of teleurgesteld terugkeerden van een
ondoorwaadbare, woest schuimende rivier. Sarek... trekt toch wel.
Later hoorde ik van een Stugvard dat hij gids was geweest, en dat er
ook hele doenbare wandelingen doorheen Sarek worden gehouden, zonder
al te dramatische doorwadingen. Moet ik eens uit-checken.
Pad
Naast
weer, uitrusting en voeding is de Staat van het Pad het Grote
Onderwerp van Gesprek tijdens een lange wandeling. Twee jaar terug
had ik het onderwerp al uitvoerig besproken met de Stugvard van de
Tjaktja-hut. Zij was zelf, enkele jaren terug, in de Alpen geweest,
en kon mijn ervaring beamen dat de paden in de Alpen steilere
hellingen kenden en (veel) langere klimmen, maar dat in Lapland de
paden steniger waren. De eerste 200 kilometer Kungsleden leken, vaak,
te bestaan uit een langgerekte keienverzameling die daar door een
boosaardige geest ter kwelling van de argeloze toerist als pad waren
neergestooid. De realiteit is dat dit deel van Zweden zowiezo
tamelijk keiig is, en dat het betrekkelijk zware verkeer (dit is
ruimschoots het meest populaire langeafsandswandelpad van Zweden)
eerst de bedekkende heide, dan het zand daaronder heeft weggesleten,
waarna nog meer stenen overbleven. Maar het pad doorkruist ook veel
blokkenvelden en rolstenenvelden langs rivieren (die in de vroege
lente enorme hoeveelheden smeltende sneeuw te verwerken krijgen).
Flinke delen van het pad bestaan uit houten planken, die daar zijn
neergelegd ten gerieve van de wandelaar, maar ook om de kwetsbare
natuur te beschermen. Ze liggen vaak doorheen moerassen, zwampen en
veenachtige gronden, prachtige trajecten dwars door de natuur zonder
de planten altezeer te schaden. En zonder tot de knieen in de blubber
te moeten wegzakken, toch een aanzienlijk voordeel wat je duidelijk
wordt die enkele keer dat de planken ontbreken.
Natuurlijk
hangt de staat van het pad vooral af van het weer. Na dagenlange
regenbuien waren, op het meest noordelijke deel van Kungsleden, de
paden veranderd in riviertjes en meertjes, zozeer dat er vrijwel
overal alternatieve paadjes door het bos of de heide waren ontstaan.
Niet goed voor de natuur... het eeuwige dilemma tussen ontsluiten en
erosie.
Hygiene
Hoewel
Kungsleden en Padjelantaleden wandelingen in de wildernis beloven (en
die belofte ook ruimschoots waarmaken) was ik bij aan vang toch niet
van plan geweest om ook een echt natuurmens te worden. Ik zou me ook
gaarne regelmatig wassen, en had er bij het inpakken van mijn rugzak
op gerekend ook mijn kleren te kunnen wassen. Nu is er in Lapland
(meestal) geen gebrek aan stromend water, alleen, dat is nogal koud:
rond de 3, 4 graden als het net van de berg komt, iets warmer in de
meren. Daarin kan ik niet baden, het zal wel slap van me zijn, maar
ik blijf nog liever vies dan dat ik me in ijswater was. Gelukkig
hebben enkele hutten een sauna, een voorziening waarvan ik in
Nederland nooit, maar hier bijna altijd gebruik heb gemaakt. In de
sauna is steevast ook een vat water aanwezig dat mede wordt verwarmd,
heel geschikt om te mengen met koud water en om je ermee te wassen.
De held die zich na opwarming in de saune in de bergbeek wil afkoelen
kan dat doen...
Mijn
kleding heb ik enkele malen in de hutten gewassen: teiltje zoeken,
water warmmaken op het vuur, mengen met koud water, wasmiddel erin,
even laten staan, waswater weggooien in de daarvoor bestemde houten
kastjes, paar keer spoelen. Omdat ik vrijwel uitsluitend plastic
kledij heb gedragen (polyester) was ook het drogen meestal geen
probleem. Als de zon eropstond en het ook nog wat woei was alles
binnen twee, drie uur weer droog. Tandenpoetsen ging ongeveer
hetzelfde, schrobben en de rest in het slask-kastje achterlaten. Een
mooie afsluiting van de dag. Ik heb me meer dan twee weken niet
geschoren, wat me het uiterlijk opleverde van een struikrover op
vakantie. Toen ik die baard uiteindelijk op de gebruikelijke wijze
probeerde te verwijderen bleken de haren stug weerstand te bieden aan
het mes. Ik heb er drie (wegwerp)mesjes op versleten! Verder heb ik
onderscheid gemaakt tussen wandel- en huttenkleding. Na aankomst snel
omkleden, wandelkleding uithangen of wassen, volgende dag weer
aantrekken. Na een minuut wandelen begon dan het zweten weer.
Aanreis
Dag een van de reis
behelsde de reis naar Zweden. Die had ik, bij KLM, op internet
geboekt. Omdat er niet veel vliegmaatschappijen op Zweden vliegen
zijn de prijzen behoorlijk hoog... behalve dan als ik via Eindhoven
en een vliegveld ver buiten Stockholm had willen reizen. Maar dan was
het meteen een dagtaak geworden, niet een erg aantrekkelijke manier
om de vakantie te beginnen. Inplaats daarvan koos ik voor een vroege
vlucht... wat een dwaasheid. Gelukkig was Jan van Kleef bereid me om
half zes op Schiphol af te zetten. Hij haalde me om half vijf op:
vier uur dertig. Schandalig. Standbeeld voor Jan. De vlucht verliep
voorspoedig, en ik kon op Arlanda al vrij snel het geldloket, het
kaartjesautomaat en de juiste stoptrein vinden. Terwijl ik overstapte
op de bus begon het hard te regenen. Dat ging zo door tijdens mijn
wandelingetje van Kista centraal naar het huis van Pieter. Die hele
dag bleef het plenzen. Ik kletste wat met Pieter en met Reinhilde,
zijn echtgenote. Kleine Pietertje ontdekte mijn capaciteiten als
levend klimrek. Ach, zo deed ik ook wat nuttigs.
De
dag erna wuifde (woof?) ik Pieter uit: hij ging werken. Rond 12 uur
vertrok ik zelf naar Stockholm Centraal Station, alwaar ik
(natuurlijk) veel te vroeg aankwam. Even een hapje eten in een
restaurant, inkopen doen, terug naar SCS, wachten. De trein kwam mooi
op tijd, ik stapte in en installeerde me op mijn gereserveerde plaats
in een slaapcoupe. Mijn medereizigers kwamen ook binnen: een ouder
echtpaar dat tot Noord-Zweden zou meereizen, een jongeman die (veel
later) in Umea uit zou stappen en die in Stockholm succesvol
gesolliciteerd had, en een geblondeerde dame die een
komisch-geagiteerde indruk maakte en bestudeerd-achteloos met haar
leen-laptop rondsmeet. Zij was, bleek later, van oorsprong een
Russische, wat haar merkwaardige gedrag afdoende verklaarde.
De
reis begon, en duurde, duurde, uren lang. We klapten de bedden uit,
maakten ze op, en gingen liggen. Het werd niet echt donker, de trein
denderde, maar ik had geen haast. Heb niet geslapen (dat lukt me maar
zelden in treinen) maar kon toch lekker liggen. 's Ochtends bleek de
trein enkele uren vertraging te hebben. In Kiruna werden we de
rijtuigen uit gecommandeerd, naar de krappe stationshal
gemanouvreerd. Wachten op bussen. Het regende alweer. De bussen
arriveerden, merkwaardig genoeg, al snel. Dezelfde weg tussen Kiruna
en Abisko die ik van twee jaar nog kende, maar nu in een zware
regenbui. Het had hier, in het hoge noorden, al enkele dagen aan een
stuk geregend, ongebruikelijk voor de tijd van het jaar. Ik probeerde
niet op voorhand al te pessimistisch te zijn, maar de vooruitzichten
leken belabberd. Middenin een heftige bui stapte ik uit bij het
Fjellstation Abisko. Ik liep met mijn loodzware rugzak naar het
station en trok mijn regenpak aan. Reep chocolade in broekzak, rugzak
ingepakt in waterdichte hoes. Lopen.
Eerste wandeldag:
Abisko naar Abiskojaure
Aan
de eerste kilometers van de wandeling denk ik met enige afschuw
terug. Het regende pijpenstelen, de normaal vredig kabbellende
beekjes waren woest stromende rivieren geworden, als ik stil ging
staan vielen de muggen me aan. Ik nam een paar onder water staande
bruggetjes, mijn schoenen werden behoorlijk nat. De rivier die hier
stroomt (de Abiskojakka) was een angstaanjagende natuurgod geworden,
die zich bulderend (zo klinkt dat echt!) door kloven perste. Ik
herinnerde me het weblog waarin een wandelaar vertelde dat hij in
deze rivier iemand had zien verdrinken. Ik kon het me opeens goed
voorstellen. Bij een van de ruigste toevoerende riviertjes stond een
tamelijk radeloos gezinnetje met kleine kinderen aan de overzijde, ze
wilden terug. Niet zo slim, als je er al overheen bent is doorlopen
beter, en een klein kind zou het houwvast
voor zijn voeten gemakkelijk kwijtraken. Ik nam, na enige aarzeling,
de plank, en stapte gelukkig precies raak. Dat was meteen de ergste
stroom.
Het
landschap, ach, ik lette er nu niet erg op. De wandeling ging door
half onder water staande berkenbosjes, heidegebied, met veel rotsen
en keien. Rechts van het pad, de rivier. Aan weerszijden van de
rivier langzaam glooiende hellingen die overgingen in lage bergen.
Deze bleven echter meestal verborgen achter de berken, en in mist- en
regenwolken. Op de kaart van Lantmateriet zie ik het Fjellstation van
Abisko, met erachter een breed U-vormig gletscherdal geflankeerd door
opmerkelijke bergen, die (meen ik) Lapp-porten worden genoemd: de
poort naar Lapland. Aangezien vrijwel alle dalen hier gletscherdalen
zijn en vele daarvan flankerende bergen hebben, ben ik vaker door
poorten heengelopen. Ik merkte er nu niet veel van. De laatste vijf
kilometer van dit stuk van het pad liepen langs het meer tot welke de
rivier zich hier verbreedde, het Abiskojauri. Fraaie regenvlagen
sloegen in in het water. Aan het eind van dat meer, op een grote
rotsformatie, lagen de hutten. Ik liep ernaartoe over een zwiepende
hangbrug, mooi uitzicht op het woedende water onder me.
Na
een wandeling van 15 kilometer (drie-en-een-half uur) arriveerde ik
dus te Abiskojaure. Ik checkte in bij de Stugvard, schafte nog wat
proviand aan -waaronder een halve liter van dat lichte bier- en
betrok mijn slaapplaats. In deze hut heerste nogal een drukte, er
waren al met al een tien mensen, allemaal natgeregend, met grote of
bescheiden plannen, en allemaal hadden ze hun spullen in de
droogruimte gehangen. Ik herinner me een Australische man met zijn
Britse vrouw. Beiden waren chefkoks in sjieke hotels in Zwitserland.
Ze namen zich voor vijf weken lang elke ochtens havermoutpap te eten,
brrrrrr. Dan zouden ze de hele Noordelijke Kungsleden gedaan hebben.
Een Duitse wandelaar zou de komende dagen met ze optrekken, een
vrolijk figuur dat uitvoerig foto's maakte ondanks de voortdurende
plensbuien. En een Zweeds-Amerikaanse dame met haar dochter, beiden
nogal te zwaar. Een prettig gezelschap, en een fijne eerste avond. Ik
zou de meesten de middag en avond erna weer ontmoeten.
Die
eerste dag hernam ik de huttenroutine die ik me van twee jaar terug
herinnerde. Rugzak leegtasten, bed opmaken, thee zetten, koken,
boekje lezen. En, als het koud en nat was, de kachel stoken. De
volgende dag zaagde ik wat hout om de consumptie goed te maken.
Tweede wandeldag:
van Abiskojaure naar Alesjaure
De
tweede dag begon ik met het halen van vers water en, zoals gezegd,
met het zagen van hout. Na een eerste ontbijt van de muesli (gelukkig
smaakte het beter dan die crackers met worst-pasta) ruimde ik de
rugzak weer in, en smeerde ik me in met het antimuggengoedje dat ik
in Nederland al had aangeschaft. Veertig procent DEET, ik stelde me
zo voor dat ik vanaf dat moment een spoor van ontredderde of
overleden muggen achter me zou trekken (ha, dat zouden ze ook precies
verdienen, die ellendige steekinsecten) maar de realiteit was dat de
muggen bleven komen, maar zich hoogstens beperkten tot een korte
landing op het ingesmeerde lichaamsdeel, om daarna weer snel op te
stijgen. Ik zou later alleen nog gestoken worden op niet-beschermde
stukken huid zoals, een eerste nacht, mijn schouders. Twintig
muggenbulten, gelukkig jeukten ze niet. De avond erna heb ik ook mijn
schouders uitvoerig ingesmeerd.
Het
pad liep nu weg van de rivier, langs een 'rengarde' waar ik mijn
eerste kudde rendieren zag, over nog een hangbrug, naar een eerste
meer serieuze helling. Naderhand vertelde de Australische chefkok dat
hij mij aan de felgroene hoes om mijn rugzak had herkend, terwijl ik
de berg oprende. Het voelde meer als kruipen, wat was die rugzak
zwaar. Tussen een paar behoorlijke bergen door, verder langzaam
klimmend over de flank van een wat minder hoge berg, liep ik verder.
Ik kwam nu boven de boomgrens uit, en het mij al bekende
fjelllandschap vertoonde zich aan me in al zijn kale grootsheid. Lage
struikjes, wat hoger zelfs kale rots en sneeuwvlakken, en dat rond de
800 meter. Op enige afstand langs wat Sami-hutten, een desolate
plaats om je dorp te bouwen. In het dal zag ik twee mannen in quads
zich langzaam voortbewegen, waarschijnlijk Sami's, herders voor de
rendieren. Verder langs een serie meren, met een stel overlaten
ertussen waar het water vervaarlijk bruiste. Een van de pad-varianten
waadt door zo'n overlaat, ik heb me maar aan de bravere
standaardversie gehouden. Het was wel een mooi uitzicht, maar vanwege
de aanhoudende regen had ik toch weinig zin om mijn camera uit mijn
rugzak op te diepen. Pas later, vroeg op de middag, werd het een
beetje droog. Een gemene truc van het pad is, dat ik het doel van de
dag, het (grote) Alesjaurehuttencomplex, al bijna tien kiloleter voor
aankomst te zien kreeg. Ik herinnerde me van twee jaar terug een
modderige wandeling, en inderdaad, zo was het. Bijna aan het eind heb
ik nog een iets te diep riviertje overgestoken (normaal doe je dat
door van steen op steen te hopsen, die langen nu ruimschoots onder
water). Toen kon ik ook mijn schoenen in de droogkamer van Alesjaure
achterlaten.
De
Stugvard van Alesjaure, een sympathieke oudere dame [taai en getaand,
natuurlijk] vertelde me dat ze zich mij nog herinnerde!, ze had de
afgelopen 5 of 6 seizoenen deze hut bestierd. Een soort van
thuiskomen op deze manier. Ze vertelde dat haar zoon vorig jaar de
hele Kungsleden, ettelijke honderden kilometers, in negen (!) dagen
had afgelegd, tussen de 50 en 60 kilometer per dag, en ik was weer op
mijn plaats van gemakzuchtige toerist gezet. Ik besteedde de rest van
de middag aan uitrusten, thee drinken, boekje lezen, en de langzamere
wandelaars uit Abiskojaure begroeten. De Zweeds-Amerikaansen
arriveerden pas om half negen 's avonds, ik begon me al zorgen te
maken. Maar dat leek niet nodig, ze hadden het rustig-aan gedaan en
begonnen direct met het bereiden van een goed maal en het drinken van
een halve liter Norrlands Guld. Ik ontmoette hier ook een paar
Zweedse jongens van wie er een tijdens de wandeling een virusje had
opgelopen. Hij had een deel van zijn 25-kilo-bepakking aan zijn
oudere broer overgedaan; de rest van zijn groep was al
verdergetrokken. Ze zouden de dag erna naar Abisko teruglopen, zich
herenigen met hun groep, en iets op wildwater gaan doen richting
Lulea. De beklimming van Kebnekaise schoot er nu bij in. Verder een
stel Duitse jongemannen die (ook al) met enorme rugzakken, inclusief
tent, vanuit Abisko hierheen waren gekomen. Ook zij zouden de dag
erna teruglopen. Ik zei maar niet dat ze daarmee het mooiste deel van
het traject zouden missen.
Derde wandeldag: van
Alesjaure naar Salka
Misschien
is de derde wandeldag wel de zwaarste geweest van mijn hele vakantie.
Ik heb twee trajecten achterelkaar afgelegd, bij elkaar zo'n 25
kilometer, waarbinnen ook de bekende Tjaktja-pas lag. Tot deze pas
ging het, allicht, bergop, door een allengs kaler en kariger wordend
landschap. Ik vermoedde al dat ik mijn wandelgenoten van gister en
eergister niet meer zou zien, omdat zij van plan waren tot de
Tjaktja-hut te lopen. Daar wandelde ik om half 12 langs, te vroeg om
het al een dag te noemen. Het echte fjell-landschap ontvouwde zich
hier voor me, glooiend tot bergachtig, van grote heuvels snel
oplopend tot middengebergte, een begroeiing van niet veel meer dan
struikjes overgaand in mos en tenslotte de kale rots. De laatste paar
kilometer voor de pas had ik een paar behoorlijke sneeuwvelden te
doorwaden, wat vroeg in de zomer riskant kan zijn vanwege de
aanwezigheid van door beekjes uitgesmolten holtes onder het egale
sneeuwdek. Ik ben er, gelukkig, nauwelijks doorheen gezakt, maar
kreeg wel behoorlijk natte broekspijpen en schoenen, zelfs als ik in
de voetstappen bleef van eerdere wandelaars. Een stuk verderop zag ik
weer een kudde rendieren op de sneeuw; blijkbaar verblijven ze daar
graag om de muggen en andere insecten te ontlopen. Een mooi gezicht
dat ik pas twee weken later zou kunnen fotograferen. In de schuilhut
bovenop de pas trof ik een Amerikaanse jongeman die zich juist zijn
gigantische rugzak aan het omgorden was. Hij droeg er (vertelde hij)
ook een viool in! Ik nam nu toch een 'echte' lunch van muesli en
melk, met alleen chocolade zou ik het die dag niet redden. Enigszins
verlaat trok ik nu ook mijn gamaschen aan, die zijn hier natuurlijk
precies voor bedoeld, en ze houden ook echt de sneeuw uit de schoenen
en weg van de broekspijpen.
Buiten
de hut een werkelijk adembenemend uitzich over de vallei van de
Tjaktjajakka, dat enkele tientallen kilometers ver reikte. Ik kon
hier het traject van de komende twee dagen al voor me zien. Alleen al
om dit uitzicht zou ik graag een week door de sneeuw hebben
gestoempt, en hiervoor zal ik dit stuk later zeker nog eens lopen. De
afdaling (weer door sneeuwveldjes) ging aanzienlijk gemakkelijker dan
de klim, lager aangekomen lag nog een aanzienlijke wandeling langs
moerassige gebiedjes waar de sneeuw aan het smelten was. Klimmen over
blokkenvelden, springen over kabbelende beekjes, en tussen al die
drassigheid het pad terugvinden. Maar dat was niet zo lastig, ik wist
ongeveer waar de hut lag, en de algemene richting was duidelijk:
stroomafwaarts, naar beneden. Deze hut, de Salkastugorna, lag (wist
ik nog) achter een plooi in het landschap, zodat ze pas helemaal op
het laatst zichtbaar zou worden. Bij elke gebiedsplooi dacht ik dan
ook: daar zal'ie zijn... nee dus. De rivier begon hier al fraai te
meanderen, afwisselende sneeuwveldjes, blootkomende mosruggen en
rotspartijen bepaalden het landschap.
Nog
een paar blokkenvelden, meer beekjes, en dan eindelijk: de hut.
Gelegen in een dramatisch landschap, op de voorgrond een grasveldje,
in het middenveldeen paar fraaie meanderbochten van de rivier, en
erachter de bijna 2000-meter hoge bergen. Stugvard en zijn vrouw:
taaie, getaande veteranen, zorgzame mensen.
De
zon scheen, de was hing te drogen, en ik had niets anders te doen dan
in het zonnetje zitten en naar landschap en wolken te kijken. Een
reisgezel van de Amerikaanse jongeman van zojuist haalde 's avonds de
viool tevoorschijn en probeerde met wat volksmuziekjes het publiek
aan het dansen te krijgen. Nee hoor, maar wel luisteren en klappen.
Ik ontmoette hier, voor het eerst, een Franse jongeman (Tom) en zijn
Chinese vriendin (Chuong). Die zou ik later nog enkele malen
terugzien.
Vierde wandeldag:
van Salka naar Kaitumjaure
De
volgende dag wandelde ik al vrij vroeg weg van Salka. Het beloofde
een wat drogere dag te worden dan gisteren, en ik haalde mijn
fototoestel tevoorschijn. Vanaf dit moment heb ik een niet aflatende
stroom foto's gemaakt, vooral van landschappen, bergstroompjes, en
later ook een paar van bergweitjes. Maar daarvan was hier nog geen
sprake, het pad liep verder langs de Tjaktjajakka, over een paar
bruggen met toeleverende riviertjes, om uiteindelijk in het breder
wordende dal over een paar heuvelruggen te gaan en weer een nieuw
panorama te tonen. Hierin lag ook de Singi-hut, nabij het Samendorpje
Kartjevuolle (iets van tien huizen/hutten, alleen in de zomer
bewoond). Het was nog te vroeg om te stoppen, en ik wandelde langs de
hut verder richting Kaitumjaure. Nabij de Singihut ligt de afslag
naar Kebnekaise, maar vanwege het weer, en het toch wel zware lopen,
had ik besloten die beklimming van Keb maar te laten voor wat'ie was.
Het verkeer werd hier nog dunner, ik kwam bijna helemaal niemand meer
tegen. Dat was natuurlijk omdat het nog zo vroeg in het seizoen was,
maar toch ook omdat de meeste wandelaars zich hier oostwaarts keren,
richting Kebnekaise. Iets voor de Singihut lag ook een afslag naar
het westen, naar een gebied met weer meer meren en enkele hutten die
ik verder niet ken. Het Nordkalottleden neemt hier afscheid van het
Kungsleden, en loopt verder richting Noorwegen.
Verder
naar het zuiden passeerde ik een Zweeds gezinnetje. Ik riep ze toe:
tot in Kaitumjaure! Het pad liep hier door een wat smallere engte
tussen wat bergen, over weer een hangbrug (schuimend water), en kwam
langzamerhand weer in de begroeiing terecht. Ik zag, voor het eerst
sinds enkele dagen, weer de bekende berkenbosjes. De laatste
kilometers ging het vooral over planken, door moerassig gebied,
tussen twee middelhoge bergen, tot ik uiteindelijk uitzicht kreeg op
het Kaitumjaure, een meer dat zich achter wat -tamelijk steile-
bergen tientallen kilometers uitstrekt richting het oosten. Een mooi
dramatisch uitzicht. De hut die naar het meer is vernoemd lag wat
hoger, en gaf uitzicht op een kleine delta, daarachter het meer.
De
Stugvard alhier, Janne, was oprecht blij me te zien. Hij nodigde me
direct uit om samen met hem het Midzomernachtfeest te vieren, en trok
alvast een pak rode wijn open. Feest!, toen even later de Zweden
arriveerden was ons gezelschap compleet. Het werd een mooie avond, de
Zweden zongen zelfs een paar traditionele liederen en Janne
trakteerde ons op meer drank, zelfgebakken brood en ingelegde haring.
Ik viel later -licht beschonken- in mijn bed, en sliep de dag erna
ruim uit.
Vijfde wandeldag:
van Kaitumjaure naar Teusajaure
Na
afscheid te hebben genomen van Janne overschreed ik de landengte
tussen het Kaitumjaure en het Teusajaure, een korte tocht -weliswaar
over een behoorlijk stenig pad- met aantrekkelijke uitzichten op
omringende bergen. Het was mijn luie dag: 9 kilometer. Ik was blij
toen ik te Teusajaure aankwam, beetje last van kater. Een paar uur
later arriveerden ook Tom en Cuong, zij hadden de nacht doorgebracht
in de Singihut, en ook aldaar het midzomernachtsfeest gevierd. De
Stugvard te Teusajaure was een jongere man die in de mijnen van
Gallivare werkte... niet zo erg, blijkbaar, als de mijnen van Moria.
Hij vertelde over de vismethoden van de Sami: met een enorm net dat
achter een helicopter hangt! Niet erg romantisch, maar blijkbaar
effectief (ik kon me er iets bij voorstellen) en, contra-intuitief,
niet een aanslag op het ecologisch evenwicht: elk jaar leverde het
meer grote aantallen vette vissen op. Een korte wandeling, veel tijd
om niets te doen, saunabezoek, rondhangen met boek. Mooi meer ook,
bijzonder aantrekkelijk uitzicht.
Zesde wandeldag: van
Teusajaure naar Vakkotavare, met de bus naar Kebnats, per boot naar
Saltoluokta
De
zesde wandeldag begon ik als roeier, samen met Tom. Ik stapte uit aan
de andere oever, Tom haalde de andere roeiboot op, roeide terug, waar
Cuong nog lag te slapen. Een snelle klim door de berkenbosjes om op
de hoogvlakte van deze landengte te komen. Dit was een wat
gevarieerder terrein dan dat van gisteren; meer meertjes,
moerasgrond, veel planken om over te lopen, maar ook blokkenvelden,
een paar beekjes om te doorkruisen. Een mooie wandeling over een niet
al te zwaar pad, afgesloten met een lange en steile afdaling naar de
hut: in snel tempo kwam ik hier weer tussen struiken en, even later,
bomen terecht, tot zelfs een dicht dennebos.
Aan
het eind werd het Surovajaure zichtbaar, een enorm meer dat middenin
het Stora Sjofallets park ligt maar er geen deel van uitmaakt. Het is
een stuwmeer, wat te zien is aan de twintig hoogtemeters beslaande
kale rotsen aan de waterlijn, aan de electriciteitsleidingen langs
het meer, en (later) aan de electriciteitscentrale die in een
bergwand ligt ingebed. Achter die centrale, waar de STF-boot van
Kebnats naar Saltoluokta vaart, zijn de kale rotsen verdwenen, en
ziet het meer er natuurlijker uit. De laatste hut aan dit deel van de
Kungsleden heet Vakkotavare. De stugvard hier heete Jenny, een jonge
vrouw die studente was en bijzonder van de natuur hield. Ze studeerde
politieke wetenschappen, wat mij [allicht] erg interesseert. Door
haar verhalen kreeg ik alweer trek om verder te lopen, naar Kvikkjokk
en uiteindelijk naar Ritsem; maar dat zou nog even duren. Een half
uurtje voor de bus kwam verschenen ook Tom en Cuong; Jenny reed mee
tot de electriciteitscentrale om een kleine tien kilometer terug te
lopen.
Het
Fjellstation van Saltoluokta is een met Abisko vergelijkbare
instelling: een hotel met restaurant, redelijk uitgeruste winkel, een
stel losse hutten en een verzorgingsgebouw met elektrische sauna en
douches. Hier hoef je geen hout te hakken of water te halen, er is
electriciteit en er zijn normale toiletten. Ik heb met plezier
gebruikgemaakt van de speciale aanbieding: diner en ontbijt de
komende dag voor 400 kronen, iets van 42 of 43 euro. Jenny had al
verteld dat de chefkok van dit restaurant regelmatig prijzen won voor
zijn kookkunsten 'gebruik maken van wat het fjell biedt'. Wel, dat
was (nu) een gehaktbal van elandvlees, met toegevoegd gebakken
aardappelschijven en een uitvoerig saladebuffet. Als klap op de
vuurpijl kon je een alcohol-pakket nemen, een fles 'zwaar' bier (5%)
en twee glazen wijn voor iets van 20 euro. Dat heb ik maar niet
gedaan, zo ernstig zat ik er nu ook weer niet om verlegen, en het
lichtere bier smaakte me ook prima. Lekker gegeten, de sterke maar
teleurgestelde verhalen van twee Denen aangehoord die uit Sarek
hadden moeten terugkeren omdat de rivier te hoog stond om 'm te
kunnen doorwaden.
Zevende wandeldag:
van Saltoluokta naar Sitojaure
De
dag hierna zou weer een lange wandeling bieden: 24 kilometer. Achter
het Fjellstation liep het pad, duidelijk aangegeven, behoorlijk
omhoog door het dennenbos, om via wat berken al snel boven de
boomlijn uit te komen. Hier had ik een prachtig zicht op het meer dat
ik gister per boot was overgestoken, en op de regenwolken die vandaar
in mijn richting kwamen drijven. Het bleef beperkt tot een paar
buitjes, de wolken die ik de hele dag in een nabijliggende vallei zag
staken -gelukkig- de landengte niet over. Het werd een fikse
wandeling die deels over de top van een secundaire morenewal voerde,
grappig verschijnsel in een kilometers breed dal dat door een eerdere
gletscher was gemaakt. Tussen de beide morenen slingerde een
riviertje in wat, klaarblijkeliijk, toch ook een gletscherdal was,
maar aanzienlijk smaller. De schuilhut halverwege heb ik gelaten voor
wat'ie was, verder naar Sitojaure. Het pad daalde hier weer af tussen
berkenbosjes en eindigde bij de Sitojaurehut, gelegen nabij een
Samendorp. Ik waste nogmaals mijn kleren en las, in de schaduw van
het portaal voor de hut, mijn boekje. Uren later kwamen Tom en Cuong
aan, vermoeid, ze waren het pad kwijtgeraakt en hadden door
moerasgrond moeten waden. Ook ontmoette ik hier twee Zweedse
studentes die (ook) op pad waren naar Kvikkjokk, en een paar
wandelaars die ondanks de wolk muggen hier hun tenten opzetten.
Achtste wandeldag:
van Sitojaure naar Aktse
In
het meer waaraan de hut gesitueerd was lagen juist twee roeiboten,
iemand was gisterenavond met de boot van de andere kant overgestoken.
Handig, een oversteek zou nu maar een enkele keer gemaakt hoeven
worden. Maar ik zag het niet zo zitten, het was nogal een stuk, en de
boten waren technisch niet erg goed: de roeispanen lagen niet in
vaste koppelstukken (dollen?) maar in een uitgezaagd houten plankje,
waardoor roeien behoorlijk moeizaam ging. Ik koos (lui en slap?) voor
de motorbootservice, wat me een straffe 200 kronen kostte. De
bootsman (een plaatselijke Sami) had een half uurtje nodig om de
contactsleutel te vinden, maar daarna ging het ook loos. Het water
was nog glad, een bewolkte hemel, mooie tocht over het water. Tom en
Cuong, die later de roeiboot namen, hadden minder geluk: het was gaan
waaien, en op een derde van de afstand was Tom zo moe geworden dat
hij besloot terug te varen. Niet meer in staat het hele stuk terug te
roeien meerde hij aan op een eilandje, banjerde hij nogmaals door wat
moeras, om uiteindelijk de Sami-bootsman alsnog om zijn diensten te
verzoeken. Ikzelf had intussen het bos/moeras doorwandeld (veel
muggen hier) en de toch tamelijk steile helling naar de hoogvlakte
genomen. Voordat ik de afdaling naar Aktse inzette sloeg ik rechtsaf
richting 'Offerplats' en, daarachter, de berg Skierffe. Deze
steenhomp, bekend om zijn typische driehoeksvorm, ligt juist aan de
delta van de Rapa-rivier, het beroemde Rapadal waarover
Sarekwandelaars zo graag schwarmen. Het bleek een flinke klim in te
houden over enkele tussenliggende bergen, tot ik na bijna drie uur
klimmen op de top aankwam. Inderdaad: een heel mooi uitzicht op de
delta, en op enkele van de 1800-plus bergen van het Sarekpark. In het
dal en boven die bergen hingen duistere wolken, een dramatisch
uitzich dat al snel overging in een druizelend regentje. Ik wandelde
met gezwinde spoed terug naar de afslag, trok mijn regenpak aan, en
daalde in een klaterende bui, langs misschien het steilste pad
totnogtoe, af naar de Aktsehut.
Weer
meer muggen, regen, een mooie reden om de kachel aan te steken. Een
paar Duitse kampeerders liepen hier rond met petten met muggennetjes,
geen gek idee om mee te nemen. Enkele uren later kwamen weer Tom en
Cuong aan, met hun sterke verhaal. De twee Zweedse studentes hadden
halverwege afgezien van de beklimming van Skierffe, de regenbui
maakte de stenen glad wat niet prettig klimt. Een Zweed en zijn
Japanse vriendin russten wat uit en droogden hun kleren voordat ze
rond zes uur door de Stugvard over het meer zouden worden gezet.
Negende wandeldag:
van Aktse naar Parte
De
dag erop vertrok de Stugvard al vrij vroeg met zijn bootservice. Nu
voeren zowel de Zweedse studentes als T/C mee, wijsgeworden na hun
avontuur gister. Weer een mooie tocht, en weer iets van 250 kronen
lichter begon weer een lange wandeling. Een groot deel van het
traject liep door een dennenbos; al snel werd ik ingehaald door twee
sportieve Zweden die deze trajecten rennend aflegden. Renschoenen,
lichte rugzakjes, strakke renkledij. Ze bleken later direct
doorgestiefeld naar Kvikkjokk. Na een paar bruggen en een volgend
klimmetje kwam ik op hoger terrein aan, met alweer een schitterend
uitzicht op het enorme meren- en rivierensysteem (Tjaktjajaure) dat
totaan Kvikkjokk bleek te lopen. Ik had me voorgenomen om op deze
hoogvlakte ook te lunchen, maar het woei niet erg, en de muggen waren
nu een werkelijke pest. Ik wandelde verder, langs een rusthut, en
ontmoette de Zweedse wandelaar met zijn Japanse vriendin. Verderop
dook het pad het bos weer in, alwaar ik een Nederlandse jongeman
ontmoette die vertelde aan een wandeling van Gibraltar naar de
Noordkaap bezig te zijn... meer dan 6000 kilometer. Hij moest er nog
een 700, en oogde wat vermoeid toen hij dat vertelde. Maar het was
niet alleen een uitzinnige vakantie, maar ook een sponsorloop voor
KIKA (kinderen kankervrij), een verhaal dat er zo vlot uitkwam dat
het gerepeteerd leek. Hij liep al op zijn vierde paar schoenen.
Later, op zijn weblog, zag ik dat hij een paar van de mensen die ik
had ontmoet ook was tegengekomen. Hij had (ook) geroeid, en was bijna
van Kebnekaise gevallen. Stephan le Belle.
Na
nog enkele kilometers door het bos arriveerde ik bij de hut, die op
een landtong in een meertje lag (Sjabtjakjaure). De Stugvard was,
zeldzaam geval, een full-time natuurmens. In de winter was hij ook
Stugvard, en hij gidste groepen jagers naar de verscheidene typen
wild en vogels die hier voorkomen. Als afscheidsgeschenk kwam hij 's
avonds aanzetten met een tablet tegen de muggen, te gebruiken door
het op een geperforeerd blikje te leggen, en door daaronder een
kaarsje aan te steken. Het hielp echt!, maar niet tegen de muggen die
me en masse aanvielen nadat ik me in het meertje had afgespoeld. 's
Avonds ontmoette ik ook weer de Zweedse wandelaar met zijn vriendin,
T/C en de Zweedse studentes. De Zweedse wandelaar bleek later een
fles met spaghettisaus te hebben achtergelaten; die heb ik maar
meegenomen, en 'm in Kvikkjokk aan hem teruggegeven.
Tiende wandeldag:
van Parte naar Kvikkjokk
De
tiende wandeldag was ook mijn laatste dag op Kungsleden. Het werd
weer een behoorlijk lange wandeling over stenige bospaden, langs
meren (grappig om te zien dat de wintermarkering aan de rand van het
meer ophield: voor de skieer een glad pad over het ijs, voor mij een
hobbelig pad over enorme keien en boomwortels. Enkele uren wandelen
later werden de tekenen van de beschaving duidelijk: hier en daar de
resten van een houtvuurtje, dit is blijkbaar onderdeel van een
daguitje dat zich vanuit het Fjellstation van Kvikkjokk gemakkelijk
laat lopen. Het pad was hier ook uitvoerig in reconstructie, er lagen
veel nieuwe planken door de moerasdelen in het bos en hier en daar
zag ik zelfs het zaagsel nog liggen. De laatste kilometers gingen
over een weggetje waar ook quads reden, langs een parkeerplaats,
waarna ik in het Fjellstation aankwam, moe maar voldaan. Zo'n 200
kilometer Kungsleden achter de rug (inclusief uitstapje naar
Skierffe).
In
het station deelde ik een kamer met Willy, een Waal die (verrassend)
behoorlijk Nederlands (natuurlijk met een zwaar Vlaams accent) bleek
te spreken. Hij was 73, had hier al vaker gewandeld, en had een
uitvoerig schema opgesteld met bijbehorende computerprint voor de
thuisblijvers. Willy zou ook enkele malen bij Samen thuis verblijven,
mensen die hij op zijn eerdere wandelingen al had ontmoet. We
berekenden dat we elkaar misschien te Ritsem opnieuw zouden treffen.
Samen nuttigden we het diner, alweer een eland-gehaktbal met gebakken
aardappeltjes en een salade.
Alweer,
maar nu voor de laatste keer kwam hier het toevallige reisgezelschap
weer samen: Tom, Cuong, de Zweedse jongeman met zijn Japanse
vriendin, de twee Zweedse studentes. Ze zouden allemaal de dag erna
met de bus vertrekken, terug naar huis. We aten gezamelijk een zak
chips leeg, nuttigden een biertje en hielden een nabeschouwing. Het
was mooi geweest. Zij waren aan het eind, ik ruimschoots over de
helft.
Kvikkjokk
heeft bij lange na niet de sfeer van Saltoluokta, dat uniek lijkt.
Het personeel deed oprecht zijn best, maar het deed toch meer aan een
jeugdherberg denken dan aan een fjell-hotel. Als ze nu een open haard
zouden aanleggen, zelf namaak-oude meubels zouden timmeren, de muren
donkerbruin schileren en het plafond op onbewerkte houten balken
zouden laten rusten...
Elfde wandeldag: van
Kvikkjokk naar Tarrekaise
Het
begin van het Padjelantaleden bestond uit een boottochtje van een
kleine 20 minuten over het Mierdekjaure en een deel van de delta van
de Tarraatno, de rivier langs welke ik de eerste paar dagen zou
lopen. Die dagen wandelde ik over een goed begaanbaar pad, veel
minder stenig dan het Kungsleden, langs en door groene alpenweitjes
ruimschoots voorzien van alpenbloempjes. Hier en daar stond zelfs een
(afgesloten) zomerhuis, een lieflijke en langgerekte enclave tussen
de ruige bergen die hier tot over de 1600 meter reiken. Njunjes, de
eerste hut, deed ik wel even aan om de groeten van Jenny aan de
Stugvard over te brengen: ze hadden hier enkele jaren samengewerkt.
Verder naar Tarrekaise. Juist achter Njunjes ontmoette ik een ouder
Duits echtpaar dat met de tent in de rugzak liep. Ze waren 73 en 74,
twee viefe en sympathieke ouderen die allebei zwaardere rugzakken
torsten dan ik. Enkele uren later kwam ik in de Tarrekaisestugan aan,
waarna het gebruikelijke ritueel van inkopen doen, thee zetten,
beddegoed klaarleggen en hout zagen zich ontrolde. Maar voor het
zover was had ik eerst nog een buitendouche genomen, en zelfs even
met sandalen aan in het meer gestaan. Koud, koud, maar ook schoon
kwam ik er weer uit. Nog wat later kwamen ook de Duitsers aan, en
omdat het regende betrokken ze nu ook maar de hut. Het werd nog
gezellig.
Twaalfde wandeldag:
van Tarrekaise naar Tarraluoppal
Op
de twaalfde dag heb ik bijna de langste wandeling van mijn vakantie
gemaakt, ongeveer 28 kilometer. Weer voerde het pad me langs het
allengs smaller wordende Tarradal, langs de Sammarlappa-hut waar ik
een genoeglijk onderhoud had met de Stugvard en nog snel wat inkopen
deed voor de rest van het Padjelantapad. Ik had naderhand de indruk
dat de dame me wat gemanipuleerd had richting het doen van nog wat
extra inkopen, maar heb die aanschaf naderhand niet betreurd. De
stugvards van de latere hutten voerden een handeltje op persoonlijke
titel, wat in voorkomende gevallen een nogal, euhm, inflatoire
werking op het prijspeil had. Ik blij met die droogvoermaaltijden in
mijn rugzak! Na Sammarlappa werd het dal nog wat smaller, ik liep
langs enkele plaatsen met veel pootafdrukken van (waarschijnlijk)
rendieren en kwam ik terecht in de Padjelantapark. STF mag (om mij
onbekende redenen) geen hutten exploiteren in de nationale parken.
Hier doet dat de BLT: Badjelannda Laponia Turism. De opzet van de
hutten lijkt erg op die van STF, maar zonder houtkacheltjes, en tegen
iets hogere prijzen. De Tarrajakka eindigde tenslotte in een meer
(feitelijk begint hij daar natuurlijk); toen ik daar arriveerde had
ik de boomgrens al weer ettelijke kilometers achter me gelaten. In
het diepe landschap achter het meer waren al van verre de hutten van
Tarraluoppal zichtbaar. Het duurde toen nog ruim een uur om er te
komen. Een plaats met een dramatisch uitzicht over meer en begin van
de rivier, omringende sneeuwbetopte bergen, en een snelstromend
riviertje erachter dat van het plateau komt: de Vassjajakka. Op deze
hoogte, iets van 800 meter, en zo onbeschut, woei het bijna altijd,
vertelde de Stugvard me. Hij gaf me een brief mee voor een dame in
Staloluokta, die later ook de chef van het plaatselijke winkeltje en
de beheerder van de hutten van BLT bleek. Dit was een van de weinige
keren dat ik helemaal alleen in een hut heb overnacht. Nou ja, morgen
beter. De Stugvard vertelde me dat hij in dat riviertje ging zwemmen,
en (naderhand) dat het inderdaad ijskoud was geweest. Maar, hij was
eraan gewend geraakt. Ik kon voor een schappelijke prijs de helft van
zijn licht-bier-voorraad overnemen: een half-literblik.
Dertiende wandeldag:
van Tarraluoppal naar Staloluokta
De
volgende dag zou mijn langste etappe worden: van Tarraluoppal, over
een paar hoogvlaktes, via Tuottar naar Staloluokta. Dertig kilometer.
Achter de hutten begon een behoorlijk krasse stijging naar de weinig
geaccidenteerde hoogvlakte. Ik ontmoette, na de Tjaktjapas anderhalve
week geleden, ook voor het eerst weer een kudde rendieren. Deze
deden, helaas, hun naam eer aan: ze renden steeds net uit beeld weg
als ik ze wilde fotograferen. En ze bleven, heel listig, onder de
wind, zodat ze mij steeds konden blijven ruiken.
De
hoogvlakte bestond goeddeels uit laagjesgesteente (naam mij onbekend)
met veel waterloopjes, overlopen tussen meren, en watervalletjes. Op
de stenen groeide niet veel meer dan mos en gras; de Stugvard van
Sammarlappa had dit haar favoriete deel van het pad genoemd vanwege
het 'maanlandschap'. Er lagen ook nog wat sneeuwveldjes, maar niet zo
uitvoerig als op de Tjaktjapas. Al vrij snel kwam ik aan te Tuottar,
de hoogstgelegen hutten. Ik sprak even de Stugvard die me het
assortiment in haar winkeltje aanprees (inclusief bier!, ze moet mijn
gedachten heben gelezen), maar het was nog te vroeg om op te houden.
Ik wandelde verder, nog een heel stuk maanlandschap, dat tenslotte
overging in een glooiend gletscherdal dat allengs met struiken
begroeid raakte. Hier trof ik ook een groot aantal fraaie
kwartsiet-stenen aan, waarop ook mijn gidsje me al attent had
gemaakt: spierwit gesteente met veeal heel fotogenieke adertjes van
een ander steen erdoorheen, en abstracte patronen van eropgroeiend
korstmos. Ik heb er behoorlijk wat foto's van gemaakt.
Later
ontvouwde zich het uitzicht op het Virihaure, een prachtig meer, met
erachter de besneeuwde toppen van de Noorse bergen. Links en rechts
de bergen van Padjelanta, watervalletjes en sneeuwvlakken op hun
hellingen, soms achter een kloof een dreigende indruk van Sarek, voor
me de muur van Noorwegen, een landschap afgesloten met een wijde blik
op natuurlijke coulissen.
Na
afdaling tussen steeds dichter struikgewas, nog een sneeuwvlak, en de
eerste boompjes kwam ik in Staluoluokta aan, het centrum van het
Padjelantapark. Hier hebben de Samen een dorpje dat in de zomer de
uitvalsbasis is voor de rendierhouderij. Een Duitse toerist legde me
uit dat vanwege de heersende windrichting de rendieren nu diep in de
bergen vertoefden, zodat het oormerken van de jonge dieren ook daar
moest plaatsvinden. Vrijwel de hele bevolking van Stalo was
uitgevlogen (per helicopter) om aan dit hoogtepunt van het seizoen
deel te nemen. In het dorp (20 huizen) verbleef bijna niemand,
afgezien van de Stugvard die hier haar taak vooral als een
nevenbaantje leek te beschouwen, en van de dame aan wie de brief uit
Tarraluoppal was gericht. Deze kon een 'dankjewel' voor de moeite
niet opbrengen en rekende me ruim 5 euro voor een half litertje slap
bier. Na saunabezoek en slapen gaf ik mijn plan op om hier een tweede
nacht te blijven en wandelde de dag erna meteen verder.
Veertiende
wandeldag: van Staloluokta naar Arasluokta
Doordat
ik van een tweede nacht in Stalo had afgezien kon ik me twee luie
dagen veroorloven en het traject Stalo-Laddejakka, dat normaliter met
25 km niet al te geaccidenteerd terrein een enkele dagafstand zou
zijn, in tweeen knippen. De eerste van beide wandelingen was iets van
11 km lang, wat me de gelegenheid gaf om ruimschoots foto's te maken
van de steeds wisselende uitzichten op het Virihaure, en om in Aras
een maaltje van gerookte vis, licht bier en Samen-brood te
verzamelen. De moeder van de eigenlijke stugvard (die wel bij de
rendieren zou vertoeven) zwaaide nu de scepter, een levendige,
kleinere dame. Ik wandelde achter haar aan terwijl ze in de woning en
een paar schuurtjes van haar zoon zocht naar de biervoorraad
(uiteindelijk gevonden in een onooglijk schuurtje even beneven de
plankiers die hier als trottoirs waren neergelegd). Gerookte vis en
brood verkocht ze zelf. Ik verwarmde de vis met wat water en at het
donkerroze vissevlees met smaak op.
Even
later verschenen er toch wat meer wandelaars die hier ook de nacht
zouden doorbrengen. Een van de laatsten kon geen 'eigen' hut meer
vinden en betrok een bed in de hut waar ik ook al was neergestreken.
Een uurtje later arriveerden ook twee Duitse kampeersters, die de
man, een oudere Zweed, klaarblijkelijk al eerder had ontmoet. Ze
kookten in 'ons' hutje, we namen het pad, park en de rest van de
wereld door. De Zweed vond STF een commerciele organisatie omdat ze
tamelijk prijzige rondwandelingen organiseerde en niet meer, zoals
juist na de Tweede Wereldoorlog, wagonladingen vol met Zweedse bleke
stadskindertjes naar het Hoge Noorden transporteerde om de arme
schapen met de overweldigende natuur van Zweden te confronteren. Ik
moest even aan de 'felle maatschappijkritiek' van Mankell denken en
glimlachte instemmend. Ja, toen was het socialisme nog oprecht!
Vijftiende
wandeldag: van Arasluokta naar Laddejakka
De
dag daarna wandelde ik over een hoogvlakte naar Laddejakka. Weer een
fraaie collectie rotsen, kwartsietstenen, en schitterende uitzichten
naar Noorwegen en Sarek. Bij aankomst in Laddejakka sprak ik de
Stugvard over georganiseerde reizen door Sarek (hij was zelf gids
geweest), het 'op de kaart zetten' van de jaarlijkse wintermarkt van
Jokkmokk (langetermijnstrategie, thema, etc.). Twee aanwandelende
Zweden vertelden me over het hoge pad van Laddejakka naar Kisuris,
mijn laatste hut op deze wandeling. Het pad was de oude route van het
Padjelantaleden, maar het was verlaten voor een lager pad omdat
toeristen de weg nogal eens kwijtraakten bij mist. De dame van het
stel was een originele Sami. Ik had gister brood en vis gekocht van
haar tante!
Zestiende wandeldag:
van Laddejakka naar Kisuris
De
laatste etappe over het fjell nam ik inderdaad het hoge pad. Het weer
leek redelijk te houden, hoog hangende bewolking, geen mist of regen.
De wandeling begon met een behoorlijke klim naar de hoogvlakte die
tot 950 meter lag. Vanaf deze vlakte had ik, weer, schitterende
uitzichten op de Noorse bergen, door enkele dalen kon ik ook Sarek
inkijken (ik zag, op een afstand van misschien dertig of veertig
kilometer, mijn eerste gletscher). Ook bleken hier enkele kuddes
rendieren zich te hebben verzameld. Ze verbleven, weer, blijkbaar
graag op de overblijvende sneeuwveldjes, renden schichtig van me weg.
Ik kon er toch een paar fotograferen. Na een paar tussentopjes zette
ik de daling naar de Kisurishut in. Enige tijd was de precieze loop
van het pad me niet erg helder, maar uiteindelijk vond ik de hut in
een berkenbosje.
Hier
bleek dat het seizoen nu toch eindelijk echt begonnen was, de keuken
van de hut stond vol met kampeerders die vers van hun eerste
wandeling uitkeken naar het nemen van het Padjelantapad. Ik sprak een
paar Vlamingen, en wat Duitsers die het wel een spannend plan leek om
de hoge route te nemen.
Zevendiende
wandeldag: van Kisuris naar de Akkahut, Ritsem, en Gallivare
De
zeventiende, laatste wandeldag is me vooral bijgebleven vanwege de
last die ik kreeg met een spiertje bovenin mijn rechterbil, precies
waar de rugzak op rustte. Het pad liep nu licht golvend naar beneden,
door het dal van de Vuojatadno, nog een gletscherdal met een mooie
rivier. Dit deel van het pad doorkruiste een berkenbos, afgewisseld
met moeras, en alles ademde de frisse geur van een nieuw avontuur.
Raar om zo af te sluiten. Door gaten in het bos en vanaf de
plankieren die door de moerassen waren aangelegd had ik een langzaam
kantelend uitzicht op de Ahkka, een van de hoogste bergen van Zweden
die hier als individueel massief los van andere bergen ligt. Op Ahkka
liggen minstens drie gletsjers, die zich mooi met de zoomlens laten
fotograferen. Willy had me in Kwikkjokk aangeraden om vanaf
Laddejakka het westelijke pad, via de Kutjaurestuga, te nemen: kalere
grond, beter uitzicht op de berg, uitkomend bij het Samendorp
Vajsaluokta. Maar ik had voor pad door het bos gekozen, en was via de
Akkastugorna bij het dorp Anonjalmme aanbeland. Daar consumeerde ik
met plezier mijn eerste kop koffie in een week en een sami-pannekoek
met jam. Heerlijk. Even later arriveerde de boot naar Ritsem, die
eerst nog even Vajsaluokta aandeed. Het Akkajaure dat hier een
kilometer of zes, zeven breed is kan alleen met een motorboot worden
bevaren. Het werd een mooie tocht, de zon scheen, en ik kreeg Ahkka
voor de laatste keer nog eens goed te zien.
Na
landing nabij Ritsem besloot ik meteen de bus te nemen naar Gallivare
en niet eerst nog een nacht in het Fjellstation te verblijven. Ritsem
had geen eigen restaurant, en ik wilde wel weer eens wat lekkers
eten. Dus heb ik daar (misschien) Willy gemist, en een Zweedse
wandelaar die ik bij Sitojaure trof en die min of meer tegelijk met
mij uit Sarek zou komen. Wie weet? Ik ontmoette wel weer de beide
krasse seniore Duitse kampeerders, een mooi weerzien, de dame
vertelde me met pretoogjes dat ze haar eerste helikoptervlucht ooit
had gemaakt en dat het zo mooi was geweest! Ze zouden nog een paar
dagen in Jokkmokk verblijven voor naar huis terug te keren.
De
busrit zelf omvatte ook het traject Vakkotavare-Kebnats, dat ik
anderhalve week eerder al eens had bereisd. Verder ging het naar
Gallivare, meer dan 120 kilometer verderop, een heerlijke rit door
het Stora Sjofallet, langs het grote stuwmeer, door eindeloze
bosssen, uiteindelijk naar Gallivare.
Afloop
Daar
liep ik eerst naar de oude jeugdherberg, die nu een nogal afgeragd
vluchtelingencentrum bleek te zijn geworden. Ik belde dan het
Skogshotel in het nabije Koskullskule. De dame aan de lijn begreep me
niet helemaal, maar stuurde een auto. De chauffeuse, een jong blond
meisje, leek mij een typisch Zweedse, maar ze was Duits, net als al
het andere personeel! Vandaar dat die dame aan de telefoon me niet
had begrepen, ik had gewoon in mijn paasbeste Duits moeten beginnen.
Nou ja, wist ik veel. Het ging, zo bleek, om een Germaanse enclave
van motor- en sneeuwscooterliefhebbers die hier komen om lekker te
scheuren (wat in de Heimat vermoedelijk niet meer kan). De Teutonen
hadden er een lustige Kneipe van gemaakt, met veel ruwhouten balken,
lekkere luie sofa's en enorme stapels brandhout bij de gietijzeren
kachels. Zij zijn klaar voor de winter! Ontbijt en diner smaakten me
er prima.
De
dagen erna wandelde ik wat naar en in Gallivare, las ik nog wat in
mijn boekje en luisterde ik naar muziek en het ruisen van de dennen.
Gelukkig waren er net geen groepen Scheur-Gothen, het bleef rustig in
en rond het Skogshotel.
Na
de derde nacht nam ik de bus naar Gallivare, at ik nog wat, om samen
met een Noors meisje dat ook onder een afdakje van het Centraal
Station van Gallivare school tegen de regenbui de taxi te delen naar
het vliegveld. Ze had op Arlanda iets meer dan een half uur
overstaptijd voor het vliegtuig naar Trondheim, veel te weinig
natuurlijk. Ik (suf) droeg haar rugzak naar de band van de terminal
vanwaaruit zij allang was vertrokken, checkte zelf in, en vloog door
naar Schiphol. In de trein naar Den Haag gaf mijn mp3spelertje aan
dat de batterij nu toch echt leeg was... ha, net op tijd.
Thuiskomst,
slapen, en het normale leven hervatten: inkopen doen, kleren wassen,
kranten snel doornemen... en weer solliciteren. Voor wie het ook wil
zien: ik heb iets van 530 foto's gemaakt, vooral van landschappen en
bergbeekjes. Op een volgende vakantie ga ik ook de hutten, Stugvards,
en medewandelaars op de korrel nemen. Misschien het Nordkalottleden?
TvO, 19 juli 2011.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten