maandag 3 juni 2013

Te voet door Lapland, 2011


Te voet door Lapland, 2011

Van 19 juni t/m 10 juli ben ik in Zweden op vakantie geweest. Om meer precies te zijn, ik heb van 20 juni t/m 7 juli in Lapland gewandeld. De dagen eromheen heb ik gebruikt voor een bezoek aan mijn vriend Pieter die in Stockholm woont met zijn gezin, een lange treinreis van Stockholm naar het hoge noorden, en voor een paar dagen uitrusten in Gallivare. Anders dan tijdens andere vakanties heb ik nu wel veel foto's gemaakt, maar met een nogal beperkte onderwerpkeuze: vooral landschappen en bergbeekjes. Heel mooi, maar om al dat natuurfraais wat te kunnen plaatsen maak ik toch een verslagje.

De afgelopen jaren ben ik al vaker naar Zweden geweest. Het is een bijzonder mooi land met veel natuurschoon, een sympathiek sociaal klimaat, en een hoge beschaving. Het lijkt soms wel alsof de Zweden erin zijn geslaagd om alleen de voordelen van de (post-)moderne samenleving te genieten, zonder de nadelen die in het overvolle en altijd overspannen Nederland zo duidelijk zijn. Vandaar ook, denk ik (dit terzijde) dat de thrillers van Mankell zo aangenaam zijn: hij kan, blijkbaar, alleen excessief geestesgestoorden verzinnen als veroorzakers van maatschappelijk ongemak. De gebruikelijke realistische zwarte zijden van een moderne samenleving schijnen in Zweden niet te bestaan. Dat maakt (meteen) ook dat het eerste boek van Mankell het geloofwaardigst is (honden van Riga) omdat dat over een echt probleem ging. De andere boeken laten een perfect georganiseerde samenleving zien waarin zich een duister sprookje afspeelt dat, aan het eind, altijd toch weer goed afloopt. De amechtige pogingen tot maatschappijkritiek blijven wat lachwekkend; jaja, het is vast heel erg allemaal, maar als we kunnen kiezen dan liever deze narigheid dan de dagelijks herkenbare misere.

Waar was ik.... oh ja, Zweden bezocht. Dat is begonnen toen Pieter bij SIPRI ging werken. De eerste keer nam ik de bus, wat mij meteen een flink ontzag voor de afstanden in dit enorme land inboezemde. Oh nee, eerder nog ben ik met interrail ook in Zweden geweest, daarvan is mij de overweldigende schoonheid van de archipel bij Stockholm bijgebleven. Een droomland. Later, met Pieter per fiets Gotland verkennend, en met Jan in de Inlandsbanan, bleef het dat: de verten, de tijd die er langer lijkt te duren, de eindeloze bossen.

Tijdens die reis met de Inlandsbanan las ik ook, ergens in Midden-Zweden, de tekst op een sokkel van een beeldje dat een frisse langlaufer uitbeeldde. Het ging over de Kungsleden, een pad dat (herinner ik me) de Zweedse koning ooit, op de vlucht voor zijn vervolgers, zou hebben afgelegd. Hij zou zich daarbij enige tijd schuil hebben gehouden bij landgenoten in het noge Noorden. Een paar jaar later heb ik het pad opgezocht, een gidsje aangeschaft, en de website van de STF doorgespit. Daar in het hoge Noorden lag, blijkbaar, een behoorlijk lang pad waarvan in elk geval de eerste tweehonderd kilometer voorzien waren van op regelmatige afstand van elkaar liggende hutten. Het pad liep door de bergen, maar dan wel die typische Scandinavische variant: het fjell. Op foto's zag het eruit als een uitvergrote versie van de Schotse hooglanden. Het zou daar ook wel vaak en veel regenen. Hmmmm. Aantrekkelijk.

Twee jaar terug liep ik mijn eerste bergtocht in de Alpen. Bij thuiskomst besloot ik Pieter nog eens te bezoeken, en er een paar dagen Kungsleden aan vast te knopen. Zo gezegd, zo gedaan: ik vloog naar Kiruna, nam de bus naar Abisko, dineerde heerlijk in het restaurant, en liep in vier dagen het meest noordelijke stuk, ongeveer 114 km. Prachtige natuur, vroeg in de herfst, het was niet druk (meer), ik ontmoette vooral taaie Zweedse pensionado's die met enorme lasten op de rug de trajecten namen. De gids had me aangeraden een paar reservedagen in te bouwen, wat ik inderdaad had gedaan. Omdat ik sneller was gelopen dan ik had verwacht moest ik naderhand die paar reservedagen rondhangen in Kiruna, een behoorlijk geestdodende aangelegenheid. De Noord-Zweedse steden (stadjes) zijn niet bekend om hun hektiek, architectonische schoonheid of interessante musea. Rust, rust.... nou ja, de volgende keer zou ik slimmer plannen.

Die volgende keer heeft zich de afgelopen paar weken voorgedaan. Ik hield (weer) een paar dagen over, maar die heb ik doorgebracht met nog wat uitwandelen in en rondom Gallivare, en met het lezen van een boekje in een onderuithangstoel in een boshotel ruim buiten Gallivare. Lekker lui niks doen, ruimschoots verdiend met meer dan 350 km wandeling.

Tijdens de wandeling zelf ben ik al vrij snel de datum en de dag kwijtgeraakt. Ik had een mooi schema gemaakt, en heb (in gedachten) bijgehouden dat ik op of (iets) onder de limiet bleef. Zo kon ik er zeker van zijn dat ik tijd genoeg had, maar ook dat er niet belachelijk veel lege dagen over zouden blijven aan het eind. Ik heb de tijd bijgehouden door de dagen te tellen. Zo zal ik ook de rest van dit verslag organiseren.

Rugzak
Een onderwerp van permanente contemplatie, althans voor de wandelaar, is de rugzak. Hoe groot moet'ie zijn? Hoe zwaar? Van welk merk? Wil ik er een met veel lucht aan de rug, of juist een nauw aansluitende? Hoe stel ik die banden goed in, zodat de heupen het gewicht dragen en de schouders vooral voor de fixatie van het rugzaklichaan dienen? Waar moet het rugkussentje precies zitten? Hoe strak kan ik de heupband aantrekken voordat die gespen knappen (het is maar plastic)? Welke uitrustingsstukken steek ik waar? Jawel, de zwaarste bovenaan, welke zijn dat? Waar laat ik het regenpak, de gamaschen, en de sandalen? Ben ik echt van plan die sandalen aan te trekken als ik door een Woest Stromende Rivier moet waden? Verder spelen vragen als: hoeveel eten neem ik mee? Wat voor ontbijt stel ik me voor? Twee jaar terug had ik zweeds knackebrood gegeten, met een kaas/worst-pasta uit een tube als beleg. Behoorlijk vies. Dit keer zou ik ontbijten met muesli, aangevuld met melkpoeder en suiker. Water toevoegen en smullen maar! Dat werkte goed, maar de vershouddoos voor de muesli ging bijna vanzelf open, net als het doosje voor extra melkpoeder. De rol sporttape kwam goed van pas voor de grote doos, de inhoud van het kleine doosje schudde ik, uit de plastic tas waarin ik mijn eten bewaarde, zo in de grotere doos. In het middelgrote doosje gingen de theezakjes. Verder had ik bij een sportzaak in Stockholm een paar gedroogde maaltijden gekocht. Niet uitzonderlijk smakelijk, maar goed eetbaar, en bijna genoeg als avondmaal. De meeste mensen die ik dit vertel kijken een beetje bedenkelijk, maar ach, het is in elk geval een stuk draagbaarder dan een baal aardappels, een jute zak uien, een paar kilo bevroren vlees, en wat kisten met groenten. Bovendien, in de wildernis mag je een beetje lijden! Maar ik heb nog steeds de ideale draagmanier van mijn rugzak niet vastgesteld. De laatste wandeldag kreeg ik behoorlijk last van een spiertje in mijn rechterbil waar die rugzak precies op rustte. Dat moet de volgende keer anders.

Volledig gevuld woog de rugzak iets van 15 kilo, aan het eind van de vakantie, zonder muesli en vriesdroogmaaltijden (en na weggooien van een paar lege flacons voor shampoo en wasmiddel) iets van 13 kilo. Niet slecht, die paar overtollige hemden, onderbroeken en sokken hebben nooit meer dan een kilo gewogen. Meer kilo's zou ik graag vermijden.

De Hut
Ik heb geen tent meegedragen, geen slaapzak, matje, gasbrander en gasfles. In plaats van het ruigere camperen heb ik me bepaald tot het slapen in hutten. Lekker comfortabel, altijd een bed, dekbed en hoofdkussen, bovendien een dak boven het hoofd dat niet met de wind meebeweegt, een gietijzeren houtkachel en een volledig uitgeruste keuken. Op deze vakantie ben ik erachter gekomen dat het wandelen me prima bevalt, maar het doelloos rondhangen in een hut ook zijn prettige kanten heeft. Rugzak uitpakken, slaapplaats klaarmaken, thee zetten, boekje lezen, ik heb er met plezier een dagelijks terugkerend ritueel van gemaakt. Vrijwel altijd kwamen na enkele uren de eerste medewandelaars binnendruipen, soms letterlijk: nat van de regen. Mooi om die mensen te verwelkomen met een brandend vuurtje in de kachel en een kop thee, en sterke verhalen vergelijken.

De meeste hutten waarin ik heb overnacht behoorden aan de STF toe. Het zijn houten blokhutten, meestal met houten plankenvloeren, uitgerust met keuken, slaapplaatsen (dubbel of zelfs tripel-bedden), een houtkachel, en een droogkamer om de natte kleren te drogen te hangen. In die kamers wil het al snel enorm naar zweet stinken, maar 's ochtends in droge kleren lopen is een te belangrijk genot om daar erg op te letten. In de keuken tref je een paar emmers vers water aan, zojuist uit de bron, het riviertje of het meer getapt. Verder staan er emmers om afwaswater in te gieten (dat gaat later, buiten, in een houten kastje dat daar speciaal voor bedoeld is), en een paar plastic containers waarin je je afval kunt scheiden. Soms staan die containers in een service-hut, waar ook de houtvoorraad ligt te drogen, en waar een paar bijlen en trekzagen uitnodigend liggen te wachten op actie. Ik kwam meestal vrij vroeg aan bij de hutten, zodat ik ruim tijd had om met die bijl te zwaaien, het houtblokkliefapparaat te bedienen, of stammetjes te zagen. Het zagen van berkenbomen is wel mijn specialiteit geworden, met die bijl blijf ik wat schichtig.

In het Padjelantepark zwaait een andere organisatie de scepter over de hutten, de BLT. Deze hutten lijken als twee druppels water op de STF-hutten, maar ze beschikken (helaas, helaas) niet over die gietijzeren kacheltjes. In een enkel geval was er geen sprake van een centrale hut met keuken, maar van een vijftal kleine, bijna identieke huisjes. Minder gezellig, is mijn ervaring.

Een aantal van de STF-hutten zijn een stuk groter dan de andere. Het complex bij Alesjaure is zelfs behoorlijk groot, ik meen met een kleine 80 bedden, terwijl verderop te Vakkotavare de enkele hut slechts aan 18 of 24 mensen onderdak biedt. De reden hiervoor is, dat op het eerste stuk Kungsleden meerdere tochtvarianten liggen die allemaal in Abisko beginnen, langs Alesjaure gaan, maar bij lange na niet allemaal bij Vakkotavare eindigen. Een gebruikelijker variant is die die oostwaarts naar het Fjellstation te Kebnekaise loopt, waarna wandelaars de berg beklimmen of 'uit het pad stijgen' via Nikkaluokta. Je kunt ook halverwege naar het westen lopen, waar weer andere paden liggen. De hutten ten zuiden van de afslag (die ongeveer bij de Singi-hut ligt) zijn dan ook een stuk kleiner.

De Stugvard
Bij elke hut hoort een hutbaas: een Stugvard. Dit zijn bijzondere mensen. Ze moeten er geen been in zien om minstens vier weken in de wildernis te verkeren, en in die tijd de op bezoek komende wandelaars enige service te verlenen en ze (natuurlijk) de rekening voor het vertoeven te presenteren. De Stugvards zijn individuen: vaak gepensioneerden die erg van de bergen houden (STF betaalt niet veel, aanvullende inkomstenbronnen zijn welkom), maar ook wel jongere mensen die vier weken of langer vrij nemen van hun werk in de mijnen van Gallivare (nee, vertelde hij me, hij hoefde niet -zoals ik me had voorgesteld- zwetend en met ontbloot bovenlijf- het erts met een pikhouweel uit de rots te breken; hij werkte in een kantoor achter een computer), de lange vakantie van de studie nuttig en aangenaam wilden besteden, of eens wat afwisseling van de normale baan als buschauffeur wilden.
Prachtige mensen met een fascinerende hobby, altijd bereid tot een praatje, sommigen schonken zelfs een glaasje limonade bij mijn aankomst in de hut! Maar de mooiste was Janne, een wat oudere man met een bewogen levensloop die echt blij was me te zien. Het was de afgelopen dagen nogal rustig geweest in zijn hut, juist die avond zou het Midzomernachtfeest zijn!, en dat kon toch echt niet alleen. Toen even later ook nog een Zweeds gezin arriveerde was ons feestgezelschap compleet. We dronken bier, wijn (jawel!), een borrel (ik lieg niet), en we aten gekookte aardappelen en ingelegde haring. Een waar feestmaal waarvan ik tot laat de volgende dag last bleef hebben (vooral van de vloeibare component van het feestmaal). Janne for president wat mij betreft, ik herwon op slag mijn vertrouwen in de mensheid. Zo mooi werd het niet weer, maar de gezellige gesprekjes bleven komen, vooral in de kleinere hutten. Ik heb dan wel alleen gelopen, maar toch ook veel interessante en uiterst sympathieke mensen ontmoet.

Schoenen en regenjas
Over mijn schoenen en regenjas wil ik het kort houden. De eerste twee dagen van de wandeling bleef het regenen, en vele beekjes waren veranderd in woest stromende riviertjes. Planken die normaliter een halve meter boven water liggen stonden nu twee decimeter onder! Ik heb een paar keer het water in mijn schoenen voelen lopen. In de droogkamers van de hutten werden ze dan wel weer droog, maar het leer heeft er toch behoorlijk van te lijden gehad. Een volgende keer neem ik: hogere schoenen, en leervet mee. En een regenjas die 24/7 drooghoudt, en niet na twee uurtjes waterballet doorweekt raakt. Allee, dan toch maar die peperdure goretexjas aangeschaft... de regenbroek is minder kritiek, maar misschien te vervangen door een waterdichte expeditiebroek? Verder de gebruikelijke plastic kleding, die neemt bijna geen water op en gaat niet schuren zoals katoen. Wel gaat'ie stinken naar aarde, maar dat was je er gemakkelijk weer uit.

Nat in Sarek
Na de eerste week werd het droger. Ik heb nog een paar keer de regenjas gedragen tijdens buitjes, en de gamaschen kwamen goed van pas tijdens een paar doorwadingen en voor het nemen van de sneeuwveldjes rond de Tjaktja-pas. In droog weer wandelen is zooooo veel fijner.... ik keek enkele malen met ontzag naar de donkergrijze wolken die schijnbaar permanent boven Sarek hingen. En hoorde de verhalen van zeiknatte avonturiers die met een compleet doorweekte rugzakinhoud toch even in een hut kwamen schuilen, of teleurgesteld terugkeerden van een ondoorwaadbare, woest schuimende rivier. Sarek... trekt toch wel. Later hoorde ik van een Stugvard dat hij gids was geweest, en dat er ook hele doenbare wandelingen doorheen Sarek worden gehouden, zonder al te dramatische doorwadingen. Moet ik eens uit-checken.

Pad
Naast weer, uitrusting en voeding is de Staat van het Pad het Grote Onderwerp van Gesprek tijdens een lange wandeling. Twee jaar terug had ik het onderwerp al uitvoerig besproken met de Stugvard van de Tjaktja-hut. Zij was zelf, enkele jaren terug, in de Alpen geweest, en kon mijn ervaring beamen dat de paden in de Alpen steilere hellingen kenden en (veel) langere klimmen, maar dat in Lapland de paden steniger waren. De eerste 200 kilometer Kungsleden leken, vaak, te bestaan uit een langgerekte keienverzameling die daar door een boosaardige geest ter kwelling van de argeloze toerist als pad waren neergestooid. De realiteit is dat dit deel van Zweden zowiezo tamelijk keiig is, en dat het betrekkelijk zware verkeer (dit is ruimschoots het meest populaire langeafsandswandelpad van Zweden) eerst de bedekkende heide, dan het zand daaronder heeft weggesleten, waarna nog meer stenen overbleven. Maar het pad doorkruist ook veel blokkenvelden en rolstenenvelden langs rivieren (die in de vroege lente enorme hoeveelheden smeltende sneeuw te verwerken krijgen). Flinke delen van het pad bestaan uit houten planken, die daar zijn neergelegd ten gerieve van de wandelaar, maar ook om de kwetsbare natuur te beschermen. Ze liggen vaak doorheen moerassen, zwampen en veenachtige gronden, prachtige trajecten dwars door de natuur zonder de planten altezeer te schaden. En zonder tot de knieen in de blubber te moeten wegzakken, toch een aanzienlijk voordeel wat je duidelijk wordt die enkele keer dat de planken ontbreken.

Natuurlijk hangt de staat van het pad vooral af van het weer. Na dagenlange regenbuien waren, op het meest noordelijke deel van Kungsleden, de paden veranderd in riviertjes en meertjes, zozeer dat er vrijwel overal alternatieve paadjes door het bos of de heide waren ontstaan. Niet goed voor de natuur... het eeuwige dilemma tussen ontsluiten en erosie.

Hygiene
Hoewel Kungsleden en Padjelantaleden wandelingen in de wildernis beloven (en die belofte ook ruimschoots waarmaken) was ik bij aan vang toch niet van plan geweest om ook een echt natuurmens te worden. Ik zou me ook gaarne regelmatig wassen, en had er bij het inpakken van mijn rugzak op gerekend ook mijn kleren te kunnen wassen. Nu is er in Lapland (meestal) geen gebrek aan stromend water, alleen, dat is nogal koud: rond de 3, 4 graden als het net van de berg komt, iets warmer in de meren. Daarin kan ik niet baden, het zal wel slap van me zijn, maar ik blijf nog liever vies dan dat ik me in ijswater was. Gelukkig hebben enkele hutten een sauna, een voorziening waarvan ik in Nederland nooit, maar hier bijna altijd gebruik heb gemaakt. In de sauna is steevast ook een vat water aanwezig dat mede wordt verwarmd, heel geschikt om te mengen met koud water en om je ermee te wassen. De held die zich na opwarming in de saune in de bergbeek wil afkoelen kan dat doen...

Mijn kleding heb ik enkele malen in de hutten gewassen: teiltje zoeken, water warmmaken op het vuur, mengen met koud water, wasmiddel erin, even laten staan, waswater weggooien in de daarvoor bestemde houten kastjes, paar keer spoelen. Omdat ik vrijwel uitsluitend plastic kledij heb gedragen (polyester) was ook het drogen meestal geen probleem. Als de zon eropstond en het ook nog wat woei was alles binnen twee, drie uur weer droog. Tandenpoetsen ging ongeveer hetzelfde, schrobben en de rest in het slask-kastje achterlaten. Een mooie afsluiting van de dag. Ik heb me meer dan twee weken niet geschoren, wat me het uiterlijk opleverde van een struikrover op vakantie. Toen ik die baard uiteindelijk op de gebruikelijke wijze probeerde te verwijderen bleken de haren stug weerstand te bieden aan het mes. Ik heb er drie (wegwerp)mesjes op versleten! Verder heb ik onderscheid gemaakt tussen wandel- en huttenkleding. Na aankomst snel omkleden, wandelkleding uithangen of wassen, volgende dag weer aantrekken. Na een minuut wandelen begon dan het zweten weer.

Aanreis
Dag een van de reis behelsde de reis naar Zweden. Die had ik, bij KLM, op internet geboekt. Omdat er niet veel vliegmaatschappijen op Zweden vliegen zijn de prijzen behoorlijk hoog... behalve dan als ik via Eindhoven en een vliegveld ver buiten Stockholm had willen reizen. Maar dan was het meteen een dagtaak geworden, niet een erg aantrekkelijke manier om de vakantie te beginnen. Inplaats daarvan koos ik voor een vroege vlucht... wat een dwaasheid. Gelukkig was Jan van Kleef bereid me om half zes op Schiphol af te zetten. Hij haalde me om half vijf op: vier uur dertig. Schandalig. Standbeeld voor Jan. De vlucht verliep voorspoedig, en ik kon op Arlanda al vrij snel het geldloket, het kaartjesautomaat en de juiste stoptrein vinden. Terwijl ik overstapte op de bus begon het hard te regenen. Dat ging zo door tijdens mijn wandelingetje van Kista centraal naar het huis van Pieter. Die hele dag bleef het plenzen. Ik kletste wat met Pieter en met Reinhilde, zijn echtgenote. Kleine Pietertje ontdekte mijn capaciteiten als levend klimrek. Ach, zo deed ik ook wat nuttigs.

De dag erna wuifde (woof?) ik Pieter uit: hij ging werken. Rond 12 uur vertrok ik zelf naar Stockholm Centraal Station, alwaar ik (natuurlijk) veel te vroeg aankwam. Even een hapje eten in een restaurant, inkopen doen, terug naar SCS, wachten. De trein kwam mooi op tijd, ik stapte in en installeerde me op mijn gereserveerde plaats in een slaapcoupe. Mijn medereizigers kwamen ook binnen: een ouder echtpaar dat tot Noord-Zweden zou meereizen, een jongeman die (veel later) in Umea uit zou stappen en die in Stockholm succesvol gesolliciteerd had, en een geblondeerde dame die een komisch-geagiteerde indruk maakte en bestudeerd-achteloos met haar leen-laptop rondsmeet. Zij was, bleek later, van oorsprong een Russische, wat haar merkwaardige gedrag afdoende verklaarde.

De reis begon, en duurde, duurde, uren lang. We klapten de bedden uit, maakten ze op, en gingen liggen. Het werd niet echt donker, de trein denderde, maar ik had geen haast. Heb niet geslapen (dat lukt me maar zelden in treinen) maar kon toch lekker liggen. 's Ochtends bleek de trein enkele uren vertraging te hebben. In Kiruna werden we de rijtuigen uit gecommandeerd, naar de krappe stationshal gemanouvreerd. Wachten op bussen. Het regende alweer. De bussen arriveerden, merkwaardig genoeg, al snel. Dezelfde weg tussen Kiruna en Abisko die ik van twee jaar nog kende, maar nu in een zware regenbui. Het had hier, in het hoge noorden, al enkele dagen aan een stuk geregend, ongebruikelijk voor de tijd van het jaar. Ik probeerde niet op voorhand al te pessimistisch te zijn, maar de vooruitzichten leken belabberd. Middenin een heftige bui stapte ik uit bij het Fjellstation Abisko. Ik liep met mijn loodzware rugzak naar het station en trok mijn regenpak aan. Reep chocolade in broekzak, rugzak ingepakt in waterdichte hoes. Lopen.

Eerste wandeldag: Abisko naar Abiskojaure
Aan de eerste kilometers van de wandeling denk ik met enige afschuw terug. Het regende pijpenstelen, de normaal vredig kabbellende beekjes waren woest stromende rivieren geworden, als ik stil ging staan vielen de muggen me aan. Ik nam een paar onder water staande bruggetjes, mijn schoenen werden behoorlijk nat. De rivier die hier stroomt (de Abiskojakka) was een angstaanjagende natuurgod geworden, die zich bulderend (zo klinkt dat echt!) door kloven perste. Ik herinnerde me het weblog waarin een wandelaar vertelde dat hij in deze rivier iemand had zien verdrinken. Ik kon het me opeens goed voorstellen. Bij een van de ruigste toevoerende riviertjes stond een tamelijk radeloos gezinnetje met kleine kinderen aan de overzijde, ze wilden terug. Niet zo slim, als je er al overheen bent is doorlopen beter, en een klein kind zou het houwvast voor zijn voeten gemakkelijk kwijtraken. Ik nam, na enige aarzeling, de plank, en stapte gelukkig precies raak. Dat was meteen de ergste stroom.

Het landschap, ach, ik lette er nu niet erg op. De wandeling ging door half onder water staande berkenbosjes, heidegebied, met veel rotsen en keien. Rechts van het pad, de rivier. Aan weerszijden van de rivier langzaam glooiende hellingen die overgingen in lage bergen. Deze bleven echter meestal verborgen achter de berken, en in mist- en regenwolken. Op de kaart van Lantmateriet zie ik het Fjellstation van Abisko, met erachter een breed U-vormig gletscherdal geflankeerd door opmerkelijke bergen, die (meen ik) Lapp-porten worden genoemd: de poort naar Lapland. Aangezien vrijwel alle dalen hier gletscherdalen zijn en vele daarvan flankerende bergen hebben, ben ik vaker door poorten heengelopen. Ik merkte er nu niet veel van. De laatste vijf kilometer van dit stuk van het pad liepen langs het meer tot welke de rivier zich hier verbreedde, het Abiskojauri. Fraaie regenvlagen sloegen in in het water. Aan het eind van dat meer, op een grote rotsformatie, lagen de hutten. Ik liep ernaartoe over een zwiepende hangbrug, mooi uitzicht op het woedende water onder me.

Na een wandeling van 15 kilometer (drie-en-een-half uur) arriveerde ik dus te Abiskojaure. Ik checkte in bij de Stugvard, schafte nog wat proviand aan -waaronder een halve liter van dat lichte bier- en betrok mijn slaapplaats. In deze hut heerste nogal een drukte, er waren al met al een tien mensen, allemaal natgeregend, met grote of bescheiden plannen, en allemaal hadden ze hun spullen in de droogruimte gehangen. Ik herinner me een Australische man met zijn Britse vrouw. Beiden waren chefkoks in sjieke hotels in Zwitserland. Ze namen zich voor vijf weken lang elke ochtens havermoutpap te eten, brrrrrr. Dan zouden ze de hele Noordelijke Kungsleden gedaan hebben. Een Duitse wandelaar zou de komende dagen met ze optrekken, een vrolijk figuur dat uitvoerig foto's maakte ondanks de voortdurende plensbuien. En een Zweeds-Amerikaanse dame met haar dochter, beiden nogal te zwaar. Een prettig gezelschap, en een fijne eerste avond. Ik zou de meesten de middag en avond erna weer ontmoeten.

Die eerste dag hernam ik de huttenroutine die ik me van twee jaar terug herinnerde. Rugzak leegtasten, bed opmaken, thee zetten, koken, boekje lezen. En, als het koud en nat was, de kachel stoken. De volgende dag zaagde ik wat hout om de consumptie goed te maken.

Tweede wandeldag: van Abiskojaure naar Alesjaure
De tweede dag begon ik met het halen van vers water en, zoals gezegd, met het zagen van hout. Na een eerste ontbijt van de muesli (gelukkig smaakte het beter dan die crackers met worst-pasta) ruimde ik de rugzak weer in, en smeerde ik me in met het antimuggengoedje dat ik in Nederland al had aangeschaft. Veertig procent DEET, ik stelde me zo voor dat ik vanaf dat moment een spoor van ontredderde of overleden muggen achter me zou trekken (ha, dat zouden ze ook precies verdienen, die ellendige steekinsecten) maar de realiteit was dat de muggen bleven komen, maar zich hoogstens beperkten tot een korte landing op het ingesmeerde lichaamsdeel, om daarna weer snel op te stijgen. Ik zou later alleen nog gestoken worden op niet-beschermde stukken huid zoals, een eerste nacht, mijn schouders. Twintig muggenbulten, gelukkig jeukten ze niet. De avond erna heb ik ook mijn schouders uitvoerig ingesmeerd.
Het pad liep nu weg van de rivier, langs een 'rengarde' waar ik mijn eerste kudde rendieren zag, over nog een hangbrug, naar een eerste meer serieuze helling. Naderhand vertelde de Australische chefkok dat hij mij aan de felgroene hoes om mijn rugzak had herkend, terwijl ik de berg oprende. Het voelde meer als kruipen, wat was die rugzak zwaar. Tussen een paar behoorlijke bergen door, verder langzaam klimmend over de flank van een wat minder hoge berg, liep ik verder. Ik kwam nu boven de boomgrens uit, en het mij al bekende fjelllandschap vertoonde zich aan me in al zijn kale grootsheid. Lage struikjes, wat hoger zelfs kale rots en sneeuwvlakken, en dat rond de 800 meter. Op enige afstand langs wat Sami-hutten, een desolate plaats om je dorp te bouwen. In het dal zag ik twee mannen in quads zich langzaam voortbewegen, waarschijnlijk Sami's, herders voor de rendieren. Verder langs een serie meren, met een stel overlaten ertussen waar het water vervaarlijk bruiste. Een van de pad-varianten waadt door zo'n overlaat, ik heb me maar aan de bravere standaardversie gehouden. Het was wel een mooi uitzicht, maar vanwege de aanhoudende regen had ik toch weinig zin om mijn camera uit mijn rugzak op te diepen. Pas later, vroeg op de middag, werd het een beetje droog. Een gemene truc van het pad is, dat ik het doel van de dag, het (grote) Alesjaurehuttencomplex, al bijna tien kiloleter voor aankomst te zien kreeg. Ik herinnerde me van twee jaar terug een modderige wandeling, en inderdaad, zo was het. Bijna aan het eind heb ik nog een iets te diep riviertje overgestoken (normaal doe je dat door van steen op steen te hopsen, die langen nu ruimschoots onder water). Toen kon ik ook mijn schoenen in de droogkamer van Alesjaure achterlaten.

De Stugvard van Alesjaure, een sympathieke oudere dame [taai en getaand, natuurlijk] vertelde me dat ze zich mij nog herinnerde!, ze had de afgelopen 5 of 6 seizoenen deze hut bestierd. Een soort van thuiskomen op deze manier. Ze vertelde dat haar zoon vorig jaar de hele Kungsleden, ettelijke honderden kilometers, in negen (!) dagen had afgelegd, tussen de 50 en 60 kilometer per dag, en ik was weer op mijn plaats van gemakzuchtige toerist gezet. Ik besteedde de rest van de middag aan uitrusten, thee drinken, boekje lezen, en de langzamere wandelaars uit Abiskojaure begroeten. De Zweeds-Amerikaansen arriveerden pas om half negen 's avonds, ik begon me al zorgen te maken. Maar dat leek niet nodig, ze hadden het rustig-aan gedaan en begonnen direct met het bereiden van een goed maal en het drinken van een halve liter Norrlands Guld. Ik ontmoette hier ook een paar Zweedse jongens van wie er een tijdens de wandeling een virusje had opgelopen. Hij had een deel van zijn 25-kilo-bepakking aan zijn oudere broer overgedaan; de rest van zijn groep was al verdergetrokken. Ze zouden de dag erna naar Abisko teruglopen, zich herenigen met hun groep, en iets op wildwater gaan doen richting Lulea. De beklimming van Kebnekaise schoot er nu bij in. Verder een stel Duitse jongemannen die (ook al) met enorme rugzakken, inclusief tent, vanuit Abisko hierheen waren gekomen. Ook zij zouden de dag erna teruglopen. Ik zei maar niet dat ze daarmee het mooiste deel van het traject zouden missen.

Derde wandeldag: van Alesjaure naar Salka
Misschien is de derde wandeldag wel de zwaarste geweest van mijn hele vakantie. Ik heb twee trajecten achterelkaar afgelegd, bij elkaar zo'n 25 kilometer, waarbinnen ook de bekende Tjaktja-pas lag. Tot deze pas ging het, allicht, bergop, door een allengs kaler en kariger wordend landschap. Ik vermoedde al dat ik mijn wandelgenoten van gister en eergister niet meer zou zien, omdat zij van plan waren tot de Tjaktja-hut te lopen. Daar wandelde ik om half 12 langs, te vroeg om het al een dag te noemen. Het echte fjell-landschap ontvouwde zich hier voor me, glooiend tot bergachtig, van grote heuvels snel oplopend tot middengebergte, een begroeiing van niet veel meer dan struikjes overgaand in mos en tenslotte de kale rots. De laatste paar kilometer voor de pas had ik een paar behoorlijke sneeuwvelden te doorwaden, wat vroeg in de zomer riskant kan zijn vanwege de aanwezigheid van door beekjes uitgesmolten holtes onder het egale sneeuwdek. Ik ben er, gelukkig, nauwelijks doorheen gezakt, maar kreeg wel behoorlijk natte broekspijpen en schoenen, zelfs als ik in de voetstappen bleef van eerdere wandelaars. Een stuk verderop zag ik weer een kudde rendieren op de sneeuw; blijkbaar verblijven ze daar graag om de muggen en andere insecten te ontlopen. Een mooi gezicht dat ik pas twee weken later zou kunnen fotograferen. In de schuilhut bovenop de pas trof ik een Amerikaanse jongeman die zich juist zijn gigantische rugzak aan het omgorden was. Hij droeg er (vertelde hij) ook een viool in! Ik nam nu toch een 'echte' lunch van muesli en melk, met alleen chocolade zou ik het die dag niet redden. Enigszins verlaat trok ik nu ook mijn gamaschen aan, die zijn hier natuurlijk precies voor bedoeld, en ze houden ook echt de sneeuw uit de schoenen en weg van de broekspijpen.

Buiten de hut een werkelijk adembenemend uitzich over de vallei van de Tjaktjajakka, dat enkele tientallen kilometers ver reikte. Ik kon hier het traject van de komende twee dagen al voor me zien. Alleen al om dit uitzicht zou ik graag een week door de sneeuw hebben gestoempt, en hiervoor zal ik dit stuk later zeker nog eens lopen. De afdaling (weer door sneeuwveldjes) ging aanzienlijk gemakkelijker dan de klim, lager aangekomen lag nog een aanzienlijke wandeling langs moerassige gebiedjes waar de sneeuw aan het smelten was. Klimmen over blokkenvelden, springen over kabbelende beekjes, en tussen al die drassigheid het pad terugvinden. Maar dat was niet zo lastig, ik wist ongeveer waar de hut lag, en de algemene richting was duidelijk: stroomafwaarts, naar beneden. Deze hut, de Salkastugorna, lag (wist ik nog) achter een plooi in het landschap, zodat ze pas helemaal op het laatst zichtbaar zou worden. Bij elke gebiedsplooi dacht ik dan ook: daar zal'ie zijn... nee dus. De rivier begon hier al fraai te meanderen, afwisselende sneeuwveldjes, blootkomende mosruggen en rotspartijen bepaalden het landschap.

Nog een paar blokkenvelden, meer beekjes, en dan eindelijk: de hut. Gelegen in een dramatisch landschap, op de voorgrond een grasveldje, in het middenveldeen paar fraaie meanderbochten van de rivier, en erachter de bijna 2000-meter hoge bergen. Stugvard en zijn vrouw: taaie, getaande veteranen, zorgzame mensen.

De zon scheen, de was hing te drogen, en ik had niets anders te doen dan in het zonnetje zitten en naar landschap en wolken te kijken. Een reisgezel van de Amerikaanse jongeman van zojuist haalde 's avonds de viool tevoorschijn en probeerde met wat volksmuziekjes het publiek aan het dansen te krijgen. Nee hoor, maar wel luisteren en klappen. Ik ontmoette hier, voor het eerst, een Franse jongeman (Tom) en zijn Chinese vriendin (Chuong). Die zou ik later nog enkele malen terugzien.

Vierde wandeldag: van Salka naar Kaitumjaure
De volgende dag wandelde ik al vrij vroeg weg van Salka. Het beloofde een wat drogere dag te worden dan gisteren, en ik haalde mijn fototoestel tevoorschijn. Vanaf dit moment heb ik een niet aflatende stroom foto's gemaakt, vooral van landschappen, bergstroompjes, en later ook een paar van bergweitjes. Maar daarvan was hier nog geen sprake, het pad liep verder langs de Tjaktjajakka, over een paar bruggen met toeleverende riviertjes, om uiteindelijk in het breder wordende dal over een paar heuvelruggen te gaan en weer een nieuw panorama te tonen. Hierin lag ook de Singi-hut, nabij het Samendorpje Kartjevuolle (iets van tien huizen/hutten, alleen in de zomer bewoond). Het was nog te vroeg om te stoppen, en ik wandelde langs de hut verder richting Kaitumjaure. Nabij de Singihut ligt de afslag naar Kebnekaise, maar vanwege het weer, en het toch wel zware lopen, had ik besloten die beklimming van Keb maar te laten voor wat'ie was. Het verkeer werd hier nog dunner, ik kwam bijna helemaal niemand meer tegen. Dat was natuurlijk omdat het nog zo vroeg in het seizoen was, maar toch ook omdat de meeste wandelaars zich hier oostwaarts keren, richting Kebnekaise. Iets voor de Singihut lag ook een afslag naar het westen, naar een gebied met weer meer meren en enkele hutten die ik verder niet ken. Het Nordkalottleden neemt hier afscheid van het Kungsleden, en loopt verder richting Noorwegen.

Verder naar het zuiden passeerde ik een Zweeds gezinnetje. Ik riep ze toe: tot in Kaitumjaure! Het pad liep hier door een wat smallere engte tussen wat bergen, over weer een hangbrug (schuimend water), en kwam langzamerhand weer in de begroeiing terecht. Ik zag, voor het eerst sinds enkele dagen, weer de bekende berkenbosjes. De laatste kilometers ging het vooral over planken, door moerassig gebied, tussen twee middelhoge bergen, tot ik uiteindelijk uitzicht kreeg op het Kaitumjaure, een meer dat zich achter wat -tamelijk steile- bergen tientallen kilometers uitstrekt richting het oosten. Een mooi dramatisch uitzicht. De hut die naar het meer is vernoemd lag wat hoger, en gaf uitzicht op een kleine delta, daarachter het meer.

De Stugvard alhier, Janne, was oprecht blij me te zien. Hij nodigde me direct uit om samen met hem het Midzomernachtfeest te vieren, en trok alvast een pak rode wijn open. Feest!, toen even later de Zweden arriveerden was ons gezelschap compleet. Het werd een mooie avond, de Zweden zongen zelfs een paar traditionele liederen en Janne trakteerde ons op meer drank, zelfgebakken brood en ingelegde haring. Ik viel later -licht beschonken- in mijn bed, en sliep de dag erna ruim uit.

Vijfde wandeldag: van Kaitumjaure naar Teusajaure
Na afscheid te hebben genomen van Janne overschreed ik de landengte tussen het Kaitumjaure en het Teusajaure, een korte tocht -weliswaar over een behoorlijk stenig pad- met aantrekkelijke uitzichten op omringende bergen. Het was mijn luie dag: 9 kilometer. Ik was blij toen ik te Teusajaure aankwam, beetje last van kater. Een paar uur later arriveerden ook Tom en Cuong, zij hadden de nacht doorgebracht in de Singihut, en ook aldaar het midzomernachtsfeest gevierd. De Stugvard te Teusajaure was een jongere man die in de mijnen van Gallivare werkte... niet zo erg, blijkbaar, als de mijnen van Moria. Hij vertelde over de vismethoden van de Sami: met een enorm net dat achter een helicopter hangt! Niet erg romantisch, maar blijkbaar effectief (ik kon me er iets bij voorstellen) en, contra-intuitief, niet een aanslag op het ecologisch evenwicht: elk jaar leverde het meer grote aantallen vette vissen op. Een korte wandeling, veel tijd om niets te doen, saunabezoek, rondhangen met boek. Mooi meer ook, bijzonder aantrekkelijk uitzicht.

Zesde wandeldag: van Teusajaure naar Vakkotavare, met de bus naar Kebnats, per boot naar Saltoluokta
De zesde wandeldag begon ik als roeier, samen met Tom. Ik stapte uit aan de andere oever, Tom haalde de andere roeiboot op, roeide terug, waar Cuong nog lag te slapen. Een snelle klim door de berkenbosjes om op de hoogvlakte van deze landengte te komen. Dit was een wat gevarieerder terrein dan dat van gisteren; meer meertjes, moerasgrond, veel planken om over te lopen, maar ook blokkenvelden, een paar beekjes om te doorkruisen. Een mooie wandeling over een niet al te zwaar pad, afgesloten met een lange en steile afdaling naar de hut: in snel tempo kwam ik hier weer tussen struiken en, even later, bomen terecht, tot zelfs een dicht dennebos.

Aan het eind werd het Surovajaure zichtbaar, een enorm meer dat middenin het Stora Sjofallets park ligt maar er geen deel van uitmaakt. Het is een stuwmeer, wat te zien is aan de twintig hoogtemeters beslaande kale rotsen aan de waterlijn, aan de electriciteitsleidingen langs het meer, en (later) aan de electriciteitscentrale die in een bergwand ligt ingebed. Achter die centrale, waar de STF-boot van Kebnats naar Saltoluokta vaart, zijn de kale rotsen verdwenen, en ziet het meer er natuurlijker uit. De laatste hut aan dit deel van de Kungsleden heet Vakkotavare. De stugvard hier heete Jenny, een jonge vrouw die studente was en bijzonder van de natuur hield. Ze studeerde politieke wetenschappen, wat mij [allicht] erg interesseert. Door haar verhalen kreeg ik alweer trek om verder te lopen, naar Kvikkjokk en uiteindelijk naar Ritsem; maar dat zou nog even duren. Een half uurtje voor de bus kwam verschenen ook Tom en Cuong; Jenny reed mee tot de electriciteitscentrale om een kleine tien kilometer terug te lopen.

Het Fjellstation van Saltoluokta is een met Abisko vergelijkbare instelling: een hotel met restaurant, redelijk uitgeruste winkel, een stel losse hutten en een verzorgingsgebouw met elektrische sauna en douches. Hier hoef je geen hout te hakken of water te halen, er is electriciteit en er zijn normale toiletten. Ik heb met plezier gebruikgemaakt van de speciale aanbieding: diner en ontbijt de komende dag voor 400 kronen, iets van 42 of 43 euro. Jenny had al verteld dat de chefkok van dit restaurant regelmatig prijzen won voor zijn kookkunsten 'gebruik maken van wat het fjell biedt'. Wel, dat was (nu) een gehaktbal van elandvlees, met toegevoegd gebakken aardappelschijven en een uitvoerig saladebuffet. Als klap op de vuurpijl kon je een alcohol-pakket nemen, een fles 'zwaar' bier (5%) en twee glazen wijn voor iets van 20 euro. Dat heb ik maar niet gedaan, zo ernstig zat ik er nu ook weer niet om verlegen, en het lichtere bier smaakte me ook prima. Lekker gegeten, de sterke maar teleurgestelde verhalen van twee Denen aangehoord die uit Sarek hadden moeten terugkeren omdat de rivier te hoog stond om 'm te kunnen doorwaden.

Zevende wandeldag: van Saltoluokta naar Sitojaure
De dag hierna zou weer een lange wandeling bieden: 24 kilometer. Achter het Fjellstation liep het pad, duidelijk aangegeven, behoorlijk omhoog door het dennenbos, om via wat berken al snel boven de boomlijn uit te komen. Hier had ik een prachtig zicht op het meer dat ik gister per boot was overgestoken, en op de regenwolken die vandaar in mijn richting kwamen drijven. Het bleef beperkt tot een paar buitjes, de wolken die ik de hele dag in een nabijliggende vallei zag staken -gelukkig- de landengte niet over. Het werd een fikse wandeling die deels over de top van een secundaire morenewal voerde, grappig verschijnsel in een kilometers breed dal dat door een eerdere gletscher was gemaakt. Tussen de beide morenen slingerde een riviertje in wat, klaarblijkeliijk, toch ook een gletscherdal was, maar aanzienlijk smaller. De schuilhut halverwege heb ik gelaten voor wat'ie was, verder naar Sitojaure. Het pad daalde hier weer af tussen berkenbosjes en eindigde bij de Sitojaurehut, gelegen nabij een Samendorp. Ik waste nogmaals mijn kleren en las, in de schaduw van het portaal voor de hut, mijn boekje. Uren later kwamen Tom en Cuong aan, vermoeid, ze waren het pad kwijtgeraakt en hadden door moerasgrond moeten waden. Ook ontmoette ik hier twee Zweedse studentes die (ook) op pad waren naar Kvikkjokk, en een paar wandelaars die ondanks de wolk muggen hier hun tenten opzetten.

Achtste wandeldag: van Sitojaure naar Aktse
In het meer waaraan de hut gesitueerd was lagen juist twee roeiboten, iemand was gisterenavond met de boot van de andere kant overgestoken. Handig, een oversteek zou nu maar een enkele keer gemaakt hoeven worden. Maar ik zag het niet zo zitten, het was nogal een stuk, en de boten waren technisch niet erg goed: de roeispanen lagen niet in vaste koppelstukken (dollen?) maar in een uitgezaagd houten plankje, waardoor roeien behoorlijk moeizaam ging. Ik koos (lui en slap?) voor de motorbootservice, wat me een straffe 200 kronen kostte. De bootsman (een plaatselijke Sami) had een half uurtje nodig om de contactsleutel te vinden, maar daarna ging het ook loos. Het water was nog glad, een bewolkte hemel, mooie tocht over het water. Tom en Cuong, die later de roeiboot namen, hadden minder geluk: het was gaan waaien, en op een derde van de afstand was Tom zo moe geworden dat hij besloot terug te varen. Niet meer in staat het hele stuk terug te roeien meerde hij aan op een eilandje, banjerde hij nogmaals door wat moeras, om uiteindelijk de Sami-bootsman alsnog om zijn diensten te verzoeken. Ikzelf had intussen het bos/moeras doorwandeld (veel muggen hier) en de toch tamelijk steile helling naar de hoogvlakte genomen. Voordat ik de afdaling naar Aktse inzette sloeg ik rechtsaf richting 'Offerplats' en, daarachter, de berg Skierffe. Deze steenhomp, bekend om zijn typische driehoeksvorm, ligt juist aan de delta van de Rapa-rivier, het beroemde Rapadal waarover Sarekwandelaars zo graag schwarmen. Het bleek een flinke klim in te houden over enkele tussenliggende bergen, tot ik na bijna drie uur klimmen op de top aankwam. Inderdaad: een heel mooi uitzicht op de delta, en op enkele van de 1800-plus bergen van het Sarekpark. In het dal en boven die bergen hingen duistere wolken, een dramatisch uitzich dat al snel overging in een druizelend regentje. Ik wandelde met gezwinde spoed terug naar de afslag, trok mijn regenpak aan, en daalde in een klaterende bui, langs misschien het steilste pad totnogtoe, af naar de Aktsehut.

Weer meer muggen, regen, een mooie reden om de kachel aan te steken. Een paar Duitse kampeerders liepen hier rond met petten met muggennetjes, geen gek idee om mee te nemen. Enkele uren later kwamen weer Tom en Cuong aan, met hun sterke verhaal. De twee Zweedse studentes hadden halverwege afgezien van de beklimming van Skierffe, de regenbui maakte de stenen glad wat niet prettig klimt. Een Zweed en zijn Japanse vriendin russten wat uit en droogden hun kleren voordat ze rond zes uur door de Stugvard over het meer zouden worden gezet.

Negende wandeldag: van Aktse naar Parte
De dag erop vertrok de Stugvard al vrij vroeg met zijn bootservice. Nu voeren zowel de Zweedse studentes als T/C mee, wijsgeworden na hun avontuur gister. Weer een mooie tocht, en weer iets van 250 kronen lichter begon weer een lange wandeling. Een groot deel van het traject liep door een dennenbos; al snel werd ik ingehaald door twee sportieve Zweden die deze trajecten rennend aflegden. Renschoenen, lichte rugzakjes, strakke renkledij. Ze bleken later direct doorgestiefeld naar Kvikkjokk. Na een paar bruggen en een volgend klimmetje kwam ik op hoger terrein aan, met alweer een schitterend uitzicht op het enorme meren- en rivierensysteem (Tjaktjajaure) dat totaan Kvikkjokk bleek te lopen. Ik had me voorgenomen om op deze hoogvlakte ook te lunchen, maar het woei niet erg, en de muggen waren nu een werkelijke pest. Ik wandelde verder, langs een rusthut, en ontmoette de Zweedse wandelaar met zijn Japanse vriendin. Verderop dook het pad het bos weer in, alwaar ik een Nederlandse jongeman ontmoette die vertelde aan een wandeling van Gibraltar naar de Noordkaap bezig te zijn... meer dan 6000 kilometer. Hij moest er nog een 700, en oogde wat vermoeid toen hij dat vertelde. Maar het was niet alleen een uitzinnige vakantie, maar ook een sponsorloop voor KIKA (kinderen kankervrij), een verhaal dat er zo vlot uitkwam dat het gerepeteerd leek. Hij liep al op zijn vierde paar schoenen. Later, op zijn weblog, zag ik dat hij een paar van de mensen die ik had ontmoet ook was tegengekomen. Hij had (ook) geroeid, en was bijna van Kebnekaise gevallen. Stephan le Belle.

Na nog enkele kilometers door het bos arriveerde ik bij de hut, die op een landtong in een meertje lag (Sjabtjakjaure). De Stugvard was, zeldzaam geval, een full-time natuurmens. In de winter was hij ook Stugvard, en hij gidste groepen jagers naar de verscheidene typen wild en vogels die hier voorkomen. Als afscheidsgeschenk kwam hij 's avonds aanzetten met een tablet tegen de muggen, te gebruiken door het op een geperforeerd blikje te leggen, en door daaronder een kaarsje aan te steken. Het hielp echt!, maar niet tegen de muggen die me en masse aanvielen nadat ik me in het meertje had afgespoeld. 's Avonds ontmoette ik ook weer de Zweedse wandelaar met zijn vriendin, T/C en de Zweedse studentes. De Zweedse wandelaar bleek later een fles met spaghettisaus te hebben achtergelaten; die heb ik maar meegenomen, en 'm in Kvikkjokk aan hem teruggegeven.

Tiende wandeldag: van Parte naar Kvikkjokk
De tiende wandeldag was ook mijn laatste dag op Kungsleden. Het werd weer een behoorlijk lange wandeling over stenige bospaden, langs meren (grappig om te zien dat de wintermarkering aan de rand van het meer ophield: voor de skieer een glad pad over het ijs, voor mij een hobbelig pad over enorme keien en boomwortels. Enkele uren wandelen later werden de tekenen van de beschaving duidelijk: hier en daar de resten van een houtvuurtje, dit is blijkbaar onderdeel van een daguitje dat zich vanuit het Fjellstation van Kvikkjokk gemakkelijk laat lopen. Het pad was hier ook uitvoerig in reconstructie, er lagen veel nieuwe planken door de moerasdelen in het bos en hier en daar zag ik zelfs het zaagsel nog liggen. De laatste kilometers gingen over een weggetje waar ook quads reden, langs een parkeerplaats, waarna ik in het Fjellstation aankwam, moe maar voldaan. Zo'n 200 kilometer Kungsleden achter de rug (inclusief uitstapje naar Skierffe).

In het station deelde ik een kamer met Willy, een Waal die (verrassend) behoorlijk Nederlands (natuurlijk met een zwaar Vlaams accent) bleek te spreken. Hij was 73, had hier al vaker gewandeld, en had een uitvoerig schema opgesteld met bijbehorende computerprint voor de thuisblijvers. Willy zou ook enkele malen bij Samen thuis verblijven, mensen die hij op zijn eerdere wandelingen al had ontmoet. We berekenden dat we elkaar misschien te Ritsem opnieuw zouden treffen. Samen nuttigden we het diner, alweer een eland-gehaktbal met gebakken aardappeltjes en een salade.

Alweer, maar nu voor de laatste keer kwam hier het toevallige reisgezelschap weer samen: Tom, Cuong, de Zweedse jongeman met zijn Japanse vriendin, de twee Zweedse studentes. Ze zouden allemaal de dag erna met de bus vertrekken, terug naar huis. We aten gezamelijk een zak chips leeg, nuttigden een biertje en hielden een nabeschouwing. Het was mooi geweest. Zij waren aan het eind, ik ruimschoots over de helft.

Kvikkjokk heeft bij lange na niet de sfeer van Saltoluokta, dat uniek lijkt. Het personeel deed oprecht zijn best, maar het deed toch meer aan een jeugdherberg denken dan aan een fjell-hotel. Als ze nu een open haard zouden aanleggen, zelf namaak-oude meubels zouden timmeren, de muren donkerbruin schileren en het plafond op onbewerkte houten balken zouden laten rusten...

Elfde wandeldag: van Kvikkjokk naar Tarrekaise
Het begin van het Padjelantaleden bestond uit een boottochtje van een kleine 20 minuten over het Mierdekjaure en een deel van de delta van de Tarraatno, de rivier langs welke ik de eerste paar dagen zou lopen. Die dagen wandelde ik over een goed begaanbaar pad, veel minder stenig dan het Kungsleden, langs en door groene alpenweitjes ruimschoots voorzien van alpenbloempjes. Hier en daar stond zelfs een (afgesloten) zomerhuis, een lieflijke en langgerekte enclave tussen de ruige bergen die hier tot over de 1600 meter reiken. Njunjes, de eerste hut, deed ik wel even aan om de groeten van Jenny aan de Stugvard over te brengen: ze hadden hier enkele jaren samengewerkt. Verder naar Tarrekaise. Juist achter Njunjes ontmoette ik een ouder Duits echtpaar dat met de tent in de rugzak liep. Ze waren 73 en 74, twee viefe en sympathieke ouderen die allebei zwaardere rugzakken torsten dan ik. Enkele uren later kwam ik in de Tarrekaisestugan aan, waarna het gebruikelijke ritueel van inkopen doen, thee zetten, beddegoed klaarleggen en hout zagen zich ontrolde. Maar voor het zover was had ik eerst nog een buitendouche genomen, en zelfs even met sandalen aan in het meer gestaan. Koud, koud, maar ook schoon kwam ik er weer uit. Nog wat later kwamen ook de Duitsers aan, en omdat het regende betrokken ze nu ook maar de hut. Het werd nog gezellig.

Twaalfde wandeldag: van Tarrekaise naar Tarraluoppal
Op de twaalfde dag heb ik bijna de langste wandeling van mijn vakantie gemaakt, ongeveer 28 kilometer. Weer voerde het pad me langs het allengs smaller wordende Tarradal, langs de Sammarlappa-hut waar ik een genoeglijk onderhoud had met de Stugvard en nog snel wat inkopen deed voor de rest van het Padjelantapad. Ik had naderhand de indruk dat de dame me wat gemanipuleerd had richting het doen van nog wat extra inkopen, maar heb die aanschaf naderhand niet betreurd. De stugvards van de latere hutten voerden een handeltje op persoonlijke titel, wat in voorkomende gevallen een nogal, euhm, inflatoire werking op het prijspeil had. Ik blij met die droogvoermaaltijden in mijn rugzak! Na Sammarlappa werd het dal nog wat smaller, ik liep langs enkele plaatsen met veel pootafdrukken van (waarschijnlijk) rendieren en kwam ik terecht in de Padjelantapark. STF mag (om mij onbekende redenen) geen hutten exploiteren in de nationale parken. Hier doet dat de BLT: Badjelannda Laponia Turism. De opzet van de hutten lijkt erg op die van STF, maar zonder houtkacheltjes, en tegen iets hogere prijzen. De Tarrajakka eindigde tenslotte in een meer (feitelijk begint hij daar natuurlijk); toen ik daar arriveerde had ik de boomgrens al weer ettelijke kilometers achter me gelaten. In het diepe landschap achter het meer waren al van verre de hutten van Tarraluoppal zichtbaar. Het duurde toen nog ruim een uur om er te komen. Een plaats met een dramatisch uitzicht over meer en begin van de rivier, omringende sneeuwbetopte bergen, en een snelstromend riviertje erachter dat van het plateau komt: de Vassjajakka. Op deze hoogte, iets van 800 meter, en zo onbeschut, woei het bijna altijd, vertelde de Stugvard me. Hij gaf me een brief mee voor een dame in Staloluokta, die later ook de chef van het plaatselijke winkeltje en de beheerder van de hutten van BLT bleek. Dit was een van de weinige keren dat ik helemaal alleen in een hut heb overnacht. Nou ja, morgen beter. De Stugvard vertelde me dat hij in dat riviertje ging zwemmen, en (naderhand) dat het inderdaad ijskoud was geweest. Maar, hij was eraan gewend geraakt. Ik kon voor een schappelijke prijs de helft van zijn licht-bier-voorraad overnemen: een half-literblik.

Dertiende wandeldag: van Tarraluoppal naar Staloluokta
De volgende dag zou mijn langste etappe worden: van Tarraluoppal, over een paar hoogvlaktes, via Tuottar naar Staloluokta. Dertig kilometer. Achter de hutten begon een behoorlijk krasse stijging naar de weinig geaccidenteerde hoogvlakte. Ik ontmoette, na de Tjaktjapas anderhalve week geleden, ook voor het eerst weer een kudde rendieren. Deze deden, helaas, hun naam eer aan: ze renden steeds net uit beeld weg als ik ze wilde fotograferen. En ze bleven, heel listig, onder de wind, zodat ze mij steeds konden blijven ruiken.

De hoogvlakte bestond goeddeels uit laagjesgesteente (naam mij onbekend) met veel waterloopjes, overlopen tussen meren, en watervalletjes. Op de stenen groeide niet veel meer dan mos en gras; de Stugvard van Sammarlappa had dit haar favoriete deel van het pad genoemd vanwege het 'maanlandschap'. Er lagen ook nog wat sneeuwveldjes, maar niet zo uitvoerig als op de Tjaktjapas. Al vrij snel kwam ik aan te Tuottar, de hoogstgelegen hutten. Ik sprak even de Stugvard die me het assortiment in haar winkeltje aanprees (inclusief bier!, ze moet mijn gedachten heben gelezen), maar het was nog te vroeg om op te houden. Ik wandelde verder, nog een heel stuk maanlandschap, dat tenslotte overging in een glooiend gletscherdal dat allengs met struiken begroeid raakte. Hier trof ik ook een groot aantal fraaie kwartsiet-stenen aan, waarop ook mijn gidsje me al attent had gemaakt: spierwit gesteente met veeal heel fotogenieke adertjes van een ander steen erdoorheen, en abstracte patronen van eropgroeiend korstmos. Ik heb er behoorlijk wat foto's van gemaakt.

Later ontvouwde zich het uitzicht op het Virihaure, een prachtig meer, met erachter de besneeuwde toppen van de Noorse bergen. Links en rechts de bergen van Padjelanta, watervalletjes en sneeuwvlakken op hun hellingen, soms achter een kloof een dreigende indruk van Sarek, voor me de muur van Noorwegen, een landschap afgesloten met een wijde blik op natuurlijke coulissen.

Na afdaling tussen steeds dichter struikgewas, nog een sneeuwvlak, en de eerste boompjes kwam ik in Staluoluokta aan, het centrum van het Padjelantapark. Hier hebben de Samen een dorpje dat in de zomer de uitvalsbasis is voor de rendierhouderij. Een Duitse toerist legde me uit dat vanwege de heersende windrichting de rendieren nu diep in de bergen vertoefden, zodat het oormerken van de jonge dieren ook daar moest plaatsvinden. Vrijwel de hele bevolking van Stalo was uitgevlogen (per helicopter) om aan dit hoogtepunt van het seizoen deel te nemen. In het dorp (20 huizen) verbleef bijna niemand, afgezien van de Stugvard die hier haar taak vooral als een nevenbaantje leek te beschouwen, en van de dame aan wie de brief uit Tarraluoppal was gericht. Deze kon een 'dankjewel' voor de moeite niet opbrengen en rekende me ruim 5 euro voor een half litertje slap bier. Na saunabezoek en slapen gaf ik mijn plan op om hier een tweede nacht te blijven en wandelde de dag erna meteen verder.

Veertiende wandeldag: van Staloluokta naar Arasluokta
Doordat ik van een tweede nacht in Stalo had afgezien kon ik me twee luie dagen veroorloven en het traject Stalo-Laddejakka, dat normaliter met 25 km niet al te geaccidenteerd terrein een enkele dagafstand zou zijn, in tweeen knippen. De eerste van beide wandelingen was iets van 11 km lang, wat me de gelegenheid gaf om ruimschoots foto's te maken van de steeds wisselende uitzichten op het Virihaure, en om in Aras een maaltje van gerookte vis, licht bier en Samen-brood te verzamelen. De moeder van de eigenlijke stugvard (die wel bij de rendieren zou vertoeven) zwaaide nu de scepter, een levendige, kleinere dame. Ik wandelde achter haar aan terwijl ze in de woning en een paar schuurtjes van haar zoon zocht naar de biervoorraad (uiteindelijk gevonden in een onooglijk schuurtje even beneven de plankiers die hier als trottoirs waren neergelegd). Gerookte vis en brood verkocht ze zelf. Ik verwarmde de vis met wat water en at het donkerroze vissevlees met smaak op.

Even later verschenen er toch wat meer wandelaars die hier ook de nacht zouden doorbrengen. Een van de laatsten kon geen 'eigen' hut meer vinden en betrok een bed in de hut waar ik ook al was neergestreken. Een uurtje later arriveerden ook twee Duitse kampeersters, die de man, een oudere Zweed, klaarblijkelijk al eerder had ontmoet. Ze kookten in 'ons' hutje, we namen het pad, park en de rest van de wereld door. De Zweed vond STF een commerciele organisatie omdat ze tamelijk prijzige rondwandelingen organiseerde en niet meer, zoals juist na de Tweede Wereldoorlog, wagonladingen vol met Zweedse bleke stadskindertjes naar het Hoge Noorden transporteerde om de arme schapen met de overweldigende natuur van Zweden te confronteren. Ik moest even aan de 'felle maatschappijkritiek' van Mankell denken en glimlachte instemmend. Ja, toen was het socialisme nog oprecht!

Vijftiende wandeldag: van Arasluokta naar Laddejakka
De dag daarna wandelde ik over een hoogvlakte naar Laddejakka. Weer een fraaie collectie rotsen, kwartsietstenen, en schitterende uitzichten naar Noorwegen en Sarek. Bij aankomst in Laddejakka sprak ik de Stugvard over georganiseerde reizen door Sarek (hij was zelf gids geweest), het 'op de kaart zetten' van de jaarlijkse wintermarkt van Jokkmokk (langetermijnstrategie, thema, etc.). Twee aanwandelende Zweden vertelden me over het hoge pad van Laddejakka naar Kisuris, mijn laatste hut op deze wandeling. Het pad was de oude route van het Padjelantaleden, maar het was verlaten voor een lager pad omdat toeristen de weg nogal eens kwijtraakten bij mist. De dame van het stel was een originele Sami. Ik had gister brood en vis gekocht van haar tante!

Zestiende wandeldag: van Laddejakka naar Kisuris
De laatste etappe over het fjell nam ik inderdaad het hoge pad. Het weer leek redelijk te houden, hoog hangende bewolking, geen mist of regen. De wandeling begon met een behoorlijke klim naar de hoogvlakte die tot 950 meter lag. Vanaf deze vlakte had ik, weer, schitterende uitzichten op de Noorse bergen, door enkele dalen kon ik ook Sarek inkijken (ik zag, op een afstand van misschien dertig of veertig kilometer, mijn eerste gletscher). Ook bleken hier enkele kuddes rendieren zich te hebben verzameld. Ze verbleven, weer, blijkbaar graag op de overblijvende sneeuwveldjes, renden schichtig van me weg. Ik kon er toch een paar fotograferen. Na een paar tussentopjes zette ik de daling naar de Kisurishut in. Enige tijd was de precieze loop van het pad me niet erg helder, maar uiteindelijk vond ik de hut in een berkenbosje.

Hier bleek dat het seizoen nu toch eindelijk echt begonnen was, de keuken van de hut stond vol met kampeerders die vers van hun eerste wandeling uitkeken naar het nemen van het Padjelantapad. Ik sprak een paar Vlamingen, en wat Duitsers die het wel een spannend plan leek om de hoge route te nemen.

Zevendiende wandeldag: van Kisuris naar de Akkahut, Ritsem, en Gallivare
De zeventiende, laatste wandeldag is me vooral bijgebleven vanwege de last die ik kreeg met een spiertje bovenin mijn rechterbil, precies waar de rugzak op rustte. Het pad liep nu licht golvend naar beneden, door het dal van de Vuojatadno, nog een gletscherdal met een mooie rivier. Dit deel van het pad doorkruiste een berkenbos, afgewisseld met moeras, en alles ademde de frisse geur van een nieuw avontuur. Raar om zo af te sluiten. Door gaten in het bos en vanaf de plankieren die door de moerassen waren aangelegd had ik een langzaam kantelend uitzicht op de Ahkka, een van de hoogste bergen van Zweden die hier als individueel massief los van andere bergen ligt. Op Ahkka liggen minstens drie gletsjers, die zich mooi met de zoomlens laten fotograferen. Willy had me in Kwikkjokk aangeraden om vanaf Laddejakka het westelijke pad, via de Kutjaurestuga, te nemen: kalere grond, beter uitzicht op de berg, uitkomend bij het Samendorp Vajsaluokta. Maar ik had voor pad door het bos gekozen, en was via de Akkastugorna bij het dorp Anonjalmme aanbeland. Daar consumeerde ik met plezier mijn eerste kop koffie in een week en een sami-pannekoek met jam. Heerlijk. Even later arriveerde de boot naar Ritsem, die eerst nog even Vajsaluokta aandeed. Het Akkajaure dat hier een kilometer of zes, zeven breed is kan alleen met een motorboot worden bevaren. Het werd een mooie tocht, de zon scheen, en ik kreeg Ahkka voor de laatste keer nog eens goed te zien.

Na landing nabij Ritsem besloot ik meteen de bus te nemen naar Gallivare en niet eerst nog een nacht in het Fjellstation te verblijven. Ritsem had geen eigen restaurant, en ik wilde wel weer eens wat lekkers eten. Dus heb ik daar (misschien) Willy gemist, en een Zweedse wandelaar die ik bij Sitojaure trof en die min of meer tegelijk met mij uit Sarek zou komen. Wie weet? Ik ontmoette wel weer de beide krasse seniore Duitse kampeerders, een mooi weerzien, de dame vertelde me met pretoogjes dat ze haar eerste helikoptervlucht ooit had gemaakt en dat het zo mooi was geweest! Ze zouden nog een paar dagen in Jokkmokk verblijven voor naar huis terug te keren.

De busrit zelf omvatte ook het traject Vakkotavare-Kebnats, dat ik anderhalve week eerder al eens had bereisd. Verder ging het naar Gallivare, meer dan 120 kilometer verderop, een heerlijke rit door het Stora Sjofallet, langs het grote stuwmeer, door eindeloze bosssen, uiteindelijk naar Gallivare.

Afloop
Daar liep ik eerst naar de oude jeugdherberg, die nu een nogal afgeragd vluchtelingencentrum bleek te zijn geworden. Ik belde dan het Skogshotel in het nabije Koskullskule. De dame aan de lijn begreep me niet helemaal, maar stuurde een auto. De chauffeuse, een jong blond meisje, leek mij een typisch Zweedse, maar ze was Duits, net als al het andere personeel! Vandaar dat die dame aan de telefoon me niet had begrepen, ik had gewoon in mijn paasbeste Duits moeten beginnen. Nou ja, wist ik veel. Het ging, zo bleek, om een Germaanse enclave van motor- en sneeuwscooterliefhebbers die hier komen om lekker te scheuren (wat in de Heimat vermoedelijk niet meer kan). De Teutonen hadden er een lustige Kneipe van gemaakt, met veel ruwhouten balken, lekkere luie sofa's en enorme stapels brandhout bij de gietijzeren kachels. Zij zijn klaar voor de winter! Ontbijt en diner smaakten me er prima.

De dagen erna wandelde ik wat naar en in Gallivare, las ik nog wat in mijn boekje en luisterde ik naar muziek en het ruisen van de dennen. Gelukkig waren er net geen groepen Scheur-Gothen, het bleef rustig in en rond het Skogshotel.

Na de derde nacht nam ik de bus naar Gallivare, at ik nog wat, om samen met een Noors meisje dat ook onder een afdakje van het Centraal Station van Gallivare school tegen de regenbui de taxi te delen naar het vliegveld. Ze had op Arlanda iets meer dan een half uur overstaptijd voor het vliegtuig naar Trondheim, veel te weinig natuurlijk. Ik (suf) droeg haar rugzak naar de band van de terminal vanwaaruit zij allang was vertrokken, checkte zelf in, en vloog door naar Schiphol. In de trein naar Den Haag gaf mijn mp3spelertje aan dat de batterij nu toch echt leeg was... ha, net op tijd.

Thuiskomst, slapen, en het normale leven hervatten: inkopen doen, kleren wassen, kranten snel doornemen... en weer solliciteren. Voor wie het ook wil zien: ik heb iets van 530 foto's gemaakt, vooral van landschappen en bergbeekjes. Op een volgende vakantie ga ik ook de hutten, Stugvards, en medewandelaars op de korrel nemen. Misschien het Nordkalottleden?

TvO, 19 juli 2011.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten