zaterdag 7 december 2013

Russische Ziel minder eenduidig dan gevreesd

Carlo Rizzi gaat RO voor in nogal a-typisch Russisch concert

Vanavond, 6 december 2013, heb ik een concert van het RO bijgewoond dat uitsluitend uit Russische werken bestond. Nu denk ik bij Russisch aan: gekwelde zielen, zwelgende violen die stervende zwanen begeleiden, bijna gewelddadige klavierleeuwen die Tsjaikovski-1 spelen, horrorsymfonieen die over Stalin gaan. Veel pathos, geen intelligentie. Het kan ook anders, hoorde ik vanavond.

Het begon met de ouverture 'Ruslan en Ludmilla' van Glinka. Geen duistere zielepijn hier, maar een briljant, open stuk muziek dat (lijkt mij) nogal wat aan de ouvertures van Italiaanse opera's heeft te danken. Niet zo gek, bij nader inzien, dat juist Rizzi hiervoor was uitgenodigd, hij heeft immers vooral naam als operadirigent. Sterk spel van het orkest, heldere en expressieve klank, vooral de strijkers kwamen goed voor het voetlicht met hun lastige, snelle figuren die fraai synchroon werken uitgevoerd. Glinka is, zo lees ik, de vader van de Russische muziek. Hij toonde zich hier vooral als een Europees componist, met sterk Italiaanse trekken.

Hierna, het Duister Paard (nee hoor, in het Engels mag je dat wel zo zeggen), het vioolconcert van Stravinsky. Grappig toevel, nauwelijks een week geleden hoorde ik, ook in de APh-zaal, het vioolconcert van Alban Berg. Ik mijmerde in de recensie dat ik het RO zo'n gewaagde repertoirekeuze zo gauw niet meer zag maken. Een paar dagen later kan ik mijn woorden weer inslikken... had ik maar beter moeten opletten. De violiste, Patricia Kopatchinskaya, had zich de tegendraadse muziek zodanig eigen gemaakt dat ze er helemaal inzat, compleet met rare gezichten en kronkelbewegingen. Zo'n inzet is wel nodig om deze afstandelijke, koel-rationele muziek tot leven te brengen. Bijna alle delen van het concert beginnen met een paar krachtige akkoorden op de viool, waarna het orkest inzet met moeizame strijkersfiguren, een blazersfiguur die wat lijkt op iets uit het tweede deel van het Concierto de Aranjuez, of iets anders, waarna de muziek doorploetert met virtuoos vioolwerk, interactie met delen van het orkest. De solo is een merkwaardige echo van andere vioolconcerten; het is een soort afgeleide, een indirect commentaar, ik herkende sommige figuren die in een romantisch concert in een retorisch geheel werken maar nu individueel en verbrokkeld worden gepresenteerd. Orkestbegeleiding idem dito, ik kan het -simpel gezegd- niet nafluiten. Na het concert speelde Kopatchinskaya een zelf gecomponeerd coda voor het vioolconcert dat -in mijn oren- weinig met Stravinsky van doen had afgezien van het eind, waarin ze een duo aanging (net als in het concert zelf) met de concertmeester. Het werd een succes, maar je moet maar durven, om een componist die zo overduidelijk het publiek op een afstand houdt zo prominent te programmeren. Ik ga het concert eens een keer of 100 beluisteren op de mp3-speler en vertel dan wat ik ervan vind. RO, hulde voor deze programmakeuze!

Na de pauze, het hoofdwerk, de eerste symfonie van Tsjaikovsky. Nu huiver ik bij voorbaat een beetje als ik Tsjaikovsky op het program zie staan. De balletten, je krijgt al gaatjes in je tanden als de cd nog in het hoesje zit, ik zie in gedachten de Grote Vieux zijn schoonzoongrijns op- en zijn orkestje aanzetten. Bij de symfonieen is dat iets minder, vooral aan een uitvoering van de zesde (vorig jaar) bewaar ik goede herinneringen. Nu dan de eerste, 'Winterdromen' genaamd. Het bleek een rapsodisch werk, dat (vermoed ik) zich baseert op bestaande, populaire melodieen, en daarop een fikse reeks variaties laat volgen. De strijkers kunnen zich -weer eens- van hun gevoeligste kant laten horen, dus ik was helemaal gelukkig. In het langzame deel een uitvoerige hobosolo, Pauline Oostenrijk kreeg (na afloop) terecht de bos bloemen die Rizzi in ontvangst mocht nemen. Heerlijke muziek, met overigens ook een aanzienlijke rol voor de fagot. Het laatste deel laat zelfs enig contrapunt horen, je krijgt de indruk dat Tsjaikovsky nog maar net het conservatorium had verlaten en nog meende dat het zo hoorde. Een paar hoornfiguren die de latere ballet- en symfonische muziek prefigureren. Mooie symfonie, maar zodanig a-typisch voor Tsjaikovsky dat het niet gek is dat hij niet vaak wordt gespeeld.

En dan de Derde Helft. Ik had vantevoor al een mail ontvangen waarin werd gewezen op een seizoenspresentatie na het concert. Dus ik haalde mijn jas op, woof twee van mijn gasten uit (dank RO voor kaartjes) en wandelde met Jan naar die presentatie. Roland Kieft vertelde wat over het samenstellen van het programma, en wat daar voor volgend seizoen uit is gekomen.

Ik ging, na wat ik tijdens en na die terugkoppelronde in september had gehoord, uit van meer visuele prikkels en theatrale omlijsting van het program, en die komen er inderdaad. Niet door de muziek heen, herhaalde Kieft een paar keer. Gelukkig maar.

Het program: 16 concerten, goeddeels gevuld met de bekende RO-specialiteiten. Over de inhoud van het program ben ik minder enthousiast. Natuurlijk, je wilt dat er ook wat publiek komt luisteren, daar doe je het voor. Maar om dan in een enkel jaar de pianoconcerten van Grieg en Tsjaikovsky te spelen, en (houopscheiuit) nog maar eens een Beethovencyclus te beginnen, het hoboconcert van Richard Strauss en het celloconcert van Dvorak in de herhaling te gooien, en alsnog een paar keer die verschrikkelijke Shostakovich en Mahler op te dienen, dat gaat me wat ver.

Ik zie tot mijn opluchting dat Egarr een Handelopera gaat dirigeren (Semele), dat is mooie muziek waarop ik al lang zat te wachten. Het is niet allemaal kommer en kwel. Het altvioolconcert van Bartok wordt gespeeld, goed zo! Alleen, is dat volgend jaar de einge heldendaad van het RO en komen er voortaan alleen de Greatest Hits voorbij? Hoeveel meer wil RO de simpele ClassicFM-luisteraar tevreden stellen?

Ik had in elk geval op aanzienlijk meer variatie en moed gehoopt in het (vroeg-)klassieke  en in het twintigste-eeuwse repertoire. Waar blijven al die minder beroemde Fransen uit de twintigste eeuw, wanneer eens een symfonie van na 1945? -alleen d'Indy is wat mager); wanneer hoor ik eens de componisten rondom Beethoven, andere vroege romantici dan Schubert en Mendelssohn, andere twintigste-eeuwse Russen? Ik zag hoogstens drie concerten waarvan ik denk: daar wil ik bijzijn.

Als ik het programma nu typeer zeg ik: Music for the Millions. Kieft vertelde ook dat er een keuze is gemaakt uit de Populairste Klassieken, en vroeg, retorisch: wie kan daar wat op tegen hebben? Laat ik daarop een antwoord formuleren. Ik heb daar wat op tegen. De Populairste Klassieken zou RO in een speciale serie kunnen spelen, zoals een paar jaar terug het geval was. Dan blijft er voldoende ruimte voor de hoofdmoot van het program: het uitvoeren van serieuze kunstmuziek waaraan de liefhebber (ook) plezier beleeft.


De specialiteiten van het RO, Russische en Franse muziek, twintigste-eeuwse werken, en (nu ook) werken uit de klassiek en vroeg-romantiek, kunnen leiden tot een artistiek hoogstaand en uitdagend programma waarin ook plaats is voor ten onrechte vergeten parels en voor hoogtepunten die in Nederland niet of nauwelijks op het repertoire staan. Maar er kan ook een meedein-programma uit worden samengesteld, zonder kraak of smaak, ongegeneerd gericht op het pleasen van zoveel mogelijk luitjes. Het lijkt er nu op dat voor de tweede optie is gekozen, en dat stelt me teleur.

zondag 1 december 2013

Professionals, amateurs, echt, onecht, wie weet het verschil nog?

Over wat echt en onecht is

De afgelopen weken heb ik muziek beluisterd die maakt dat ik me afvraag wat echt en onecht betekenen. En wat het eigenlijke verschil tussen amateurs en professionals is. Clipje op youtube, nog een paar cd's, concerten. En een dvd van de Bruce. Here goes.

Het slechtste van twee werelden

Doordat ik het nieuws op de BBC-website lees kwam ik achter het bestaan van een zangeres die Miley Cyrus heet. Heel modern, ze veroorzaakt hier en daar controverses door half of geheel naakt op te treden en daarbij sexueel geladen bewegingen te maken, onder andere tegen een zanger (naam mij onbekend) aan. What's new? vraag ik me af, dat deed Madonna een halve eeuw geleden toch ook al, om maar te zwijgen van de heupbewegingen van de originele Elvis. En toch er weer in geslaagd om een paar bezorgde ouders boos te maken, vermanende woorden van zangeressen uit het verleden, zalvende opmerkingen van collega's, en enthousiaste fans. Ik zocht het videoclipje op waarop de dame op een sloperskogel door beeld zwaait, inderdaad naakt -je ziet overigens niets. Muziek bleef niet hangen. Doorgezapt naar een stel 'achter-het-huis-opnamen'. Jee, kan ze ook zingen?, Jolene komt behoorlijk prettig uit haar strotje. Maar dan krijg ik wantrouwen, ik zie de bestudeerd-onbeholpen manier van inzoomen door de cameraman (opdracht aan de man: het moet er amateuristisch uitzien!), en het valt me op dat de stem zo lekker galmt. In de open lucht, achter het huis? Nee hoor, dit is in de studio opgenomen, de stem is opgepoetst. Nep, en namaak-amateuristisch. Bah.

Het beste...?

Naast het ongoing project (het beluisteren van de Bach-kantates door o.a. Koopman en het Amsterdams  Barokorkest en -koor) lees ik 'De wereld van de Bach-cantates', ook (deels) door Ton Koopman. Het is het flankerend boek dat verscheen tijdens het uitbrengen van de achtereenvolgende boxen kantates. In een van de teksten van Koopman zelf beschrijft hij het zoeken naar een autentieke uitvoering. Een prachtig citaat: "Gelukkig ligt het werk van Bach zoals Mengelberg en Richter dit uitvoerden, achter ons. We mogen geen betweters of politieagentje spelen. We hopen slechts dat Bach ons een imaginair schouderklopje geeft en zegt: jullie hebben eerlijk gezocht naar wat ik bedoelde." (p. 227, uit 'Aspecten van de uitvoeringspraktijk').

Van zo'n citaat kan ik onbedaarlijk vrolijk worden, want het illustreert heerlijk die onmogelijke spagaat waarin de zoektocht naar autenticiteit verkeert. Dirigenten als Koopman (Suzuki, Gardiner) proberen de klankwereld van Bach te her-scheppen, maar dan op superieur niveau, met instumentalisten, solisten en koren die -lijkt mij- hun collaga's uit Bach's tijd aan de kant zouden schuiven. Vooral die instrumentalisten hebben hun instrumenten veroverd en overweldigd, er klinkt nu geen nootje meer vals, elke noot is zo lekker uitgebuikt, ik hoor ze zich wentelen in hun klankschoonheid, net als (valt mij op) vaak de bassen. Bij tenoren heb je dat, merkwaardig genoeg, minder. De koren zijn zodanig gedresseerd dat het soms eng wordt, een behaaglijke en behaagzieke klankwereld zwemt uit mijn koptelefoon om me eens helemaal te verwennen. Zelfs de jongensstemmen in de koren (Koopman) lopen perfect in de pas, veel beter in elk geval dan de jochies van Leusink. Alles perfect, alles OK. Maar waar blijft de religieuze intentie? En hoe zit het met de historische ervaring die toch echt piepte, knarste, nogal sterk rook, modderig was, kortom, niet zo perfect gepolijst was als ik op de cd's hoor? Halen we er Richter bij (Mengelberg ken ik niet, het zal wel gaan om zijn olifantische Mattheus-passion), dan hoor ik minder perfectie - maar meer religie. Dan Harnoncourt; zijn koper klinkt als verkouden olifanten, koren heel wat weerbarstiger, dit vind ik overtuigender.

Niet dat Koopman het niet goed doet, helemaal niet. Maar om nu Bach jou een schouderklopje te doen geven over intentie, nou, ik weet het niet zo. Ik hoor die intentie namelijk bij Richter, en bij Rilling, en (vooruit maar) ook in die verkouden olifanten van Harnoncourt. Soms ook bij Koopman, jawel. Van de moderne HIP-uitvoeringen ben ik nu het meest enthousiast over de zijne. Maar de tijd van Richter is nog helemaal niet voorbij hoor!, en (uit pure ballorigheid) ga ik nu ook Mengelberg opzoeken.

Neerdalen naar de massa's?

Ach, ik heb het er al vaker over gehad dat het RO dit seizoen vanalles doet om af te dalen vanaf haar Hoge Culturele Berg en ook de achtergebleven groepen cultuurbarbaren probeert te behagen met Bewegende Beelden en een Praatje door Acteurs. Het programma lijkt opzettelijk samengesteld uit zoveel mogelijk Grote Krakers en de Simpelste Symfonieen. Het blijft het RO, dus de uitvoering is altijd op zijn minst professioneel, soms bevlogen. Maar vaak ook niet erg, en de Authentieke Uitvoeringspraktijk (toevallig ook Koopman) klinkt gewoon niet prettig. Gelukkig niet van die buiknoten zoals ik ze in de kantates hoor, nee, het is bijna nog erger, vaak hoor ik helemaal niet veel, in elk geval niet de strijkers. Intussen is er weinig interne coherentie in het programma, en weinig ambitie en durf in de keuze van de werken. De artistieke uitstraling is verbleekt, het gaat mij te veel om het pleasen van zoveel mogelijk luitjes. Leuk dat steeds meer stoelen gevuld raken. Het zou zo mooi zijn als RO een serieuze poging deed om al die onwetenden op te tillen, in plaats van zich diep voorover te buigen naar de Laagste Gemene Deler. Dat gebeurt dit seizoen maar nauwelijks.

Opstijgen voor de massa's...

Het kan ook anders. Ik hoorde vorige week de Philharmonie Gelre, een regionaal harmonieorkest uit Gelderland, dat in Musis Sacrum in Arnhem zijn jaarlijkse novemberconcert gaf. Na de pauze een paar liedjes uit het Grote Amerikaanse Songbook, wel aardig maar vooral achtergrond bij de zangeres. Maar voor de pauze het hoofdwerk: de negende symfonie van Dvorak. Een gewaagde keuze, want iedereen kent die symfonie, dus Gelre concurreert met een heel pantheon aan helden uit het verleden. En het is een harmonie, van nature aangedaan met een meer homogene klank dan het symfonieorkest. En, en, en, het is een amateurorkest, zelfs een paar eerste klarinettisten (hoor ik uit uiterst betrouwbare bron) spelen maar een enkele keer per week.

En toch, het was behoorlijk goed. Stemming, altijd een teer plantje bij amateurorkesten, viel lang niet verkeerd uit. Open inzetten klopten meestal, en vrijliggende passages werden zonder al te opvallende haperingen genomen. Wat een ambitie, en wat een resultaat... het climatische vierde deel werd niet, zoals een mindere dirigent had kunnen doen, voor effect uitgemolken, maar dramatisch en in frisse tred genomen. Over het algemeen: een geslaagd concert, gewaagde keuze pakt verrassend goed uit.

Er valt, allicht, altijd nog wat te maren. De klarinetten, die mij de warme deken van een enorme strijkerssectie moeten doen vergeten, bleven onder de geluidsbarriere, oftewel, ik hoorde ze nauwelijks. Volgens mij ligt hier een cruciale keuze bij het vaststellen van het klankevenwicht binnen het orkest: hoe moeten hout en koper zich met elkaar verhouden? Ik zou ze graag allebei individueel, onafhankelijk van elkaar, horen. Zo vul je een lacune die er nu zit, en voorkom je die ongedifferentieerde klankbrei die zo gemakkelijk ontstaat bij een harmonie. Niet alles perfect laten mengen, maar de groepen hun identiteit laten behouden en laten tonen!

En verder weet ik dat er een onbehoorlijke rijkdom bestaat aan symfonische stukken speciaal voor harmonieorkest geschreven. Eigenlijk zou ik die veel liever horen dan een remake van een klassieke hit...

Vanavond (30 november 2013) heb ik met Marleen en Marcel een concert bijgewoond van een amateur-symfonieorkest genaamd Bellitoni. Dit orkest opereert, kennelijk, vanuit Den Haag. Ik had er nog nooit van gehoord. Programma: ouverture Parsifal (Wagner), vioolconcert van Alban Berg, en The Planets van Holst. Een Nog Ambitieuzer program, en ik bibberde al een beetje bij de gedachte aan een vals krijsende strijkerssectie en het heftig tetterende koper. Wat een vergissing.

Allicht, een paar stemmingsproblemen, in de Wagner bij de strijkers, bij Holst, tegen het eind, in het hout. Maar door de bank genomen, zeer behoorlijk zuiver. Het orkest klinkt veelal mooi hecht, de strijkersklank is ruim, niet karig. Naarmate de spelers opgewarmd raken wordt ook de klank warmer. Koper en hout klinken meestal prima, zij het wat minder hecht en met soms wat aarzelende inzetten. Maar bij voorkomende ensembles (jawel hoor, er zat ook een harmonie op het podium) weer erg fraai.

De betrokkenheid van het orkest is voorbeeldig, geen vrijblijvendheid of koele afstandelijkheid, de spelers werpen zich erin. De forte's zijn ook echt krachtig, bij climaxen staat het dak een beetje bol. De Planets, een compositie die wat onbestemd hangt tussen de grote klassieke symfonieen en de lichtere fun-classics, wordt er een serieus en dramatisch stuk van. Veel beter dan ik had verwacht, werkelijk behoorlijk goed.

Het vioolconcert, wel, een verrassende keuze die ik het RO zo gauw niet (meer) zie doen. Berg wordt beschouwd als de minst publieksonvriendelijke van de tweede Weense School, Webern en Schoenberg horen we niet vaak meer. De violiste, Emmy Storms, maakte er een gebeurtenis van, ze legde passie en -waar nodig- verstilling in haar spel. Het orkest gaf goed partij, hier en daar wat aarzelingen maar bijzonder goed gedaan in deze lastige muziek. Het is nog steeds geen meefluiter, maar ik ben blij 'm eens live te hebben gehoord. Blijft voor mij de vraag: waarom wordt juist dit moeilijke en ontoegankelijke werk door een amateurorkest uitgevoerd? Wel een heel goed amateurorkest, dat is me intussen duidelijk. Volgend jaar doen ze Mahler, zie ik ook al niet (meer) bij RO op het program staan. Misschien ga ik die ook eens proberen...


maandag 25 november 2013

Centrum van Nederland aangetroffen te obscuur NS-station

Hollandsche Rading het werkelijke centrum van Nederland

De afgelopen weken heb ik een paar wandelingen over de Utrechtse heuvelrug gemaakt, en daarbij een keer of -tig begonnen te Hollansche Rading. Dat is een minuscuul NS-stationnetje aan de lijn tussen Utrecht en Hilversum, maar wel een station dat heel mooi op een breuklijn tussen bos en polder ligt. Vanuit HR lopend zit je zo in de zompigheid van het westen (leuk op z'n tijd) maar ook arriveer je heel snel, meteen eigenlijk, hoog-en-droog op die Heuvelrug.

Die enkele keer dat ik met Ineke direct vanuit Utrecht wandel is de keuze wat beperkt; naar het Noord-Westen, langs de Oude Rijn naar HR is een van de mogelijkheden die zich aandienen. Vanuit HR naar Breukelen en verder kan ook, over het Marskramerpad, dat uiteindelijk uitkomt in Den Haag. Maar met het natte weer van oktober en november meende ik er goed aan te doen om maar eens naar het oosten te lopen.

Voor het Marskramerpad betreft dat de etappe naar Amersfoort, toevallig een mooi traject voor reuniewandelingen omdat beide stations betrekkelijk gemakkelijk bereikbaar zijn vanuit de rest van het land. Dit stuk heb ik zelfs twee keer gelopen, een keer met Heleen en een keer alleen. Het is een mooi stuk bosgebied dat je hier aandoet, doorheen of nabij Den Dolder, Soestduinen, Soest en, uiteindelijk, Amersfoort. De hele tijd is de beschaving nabij, er is bijna geen moment dat je niet ergens een snelweg hoort zeuren. Maar ook, voortdurend, van die prachtige denne- en loofbossen waarmee de heuvelrug is bedekt, nu in stemmige herfstkleuren. Alleen, what a difference a day makes, mijn solowandeling werd begeleid door een enorme regenbui en een enkele uren durend onweer dat steeds op ongeveer een kilometer afstand bleef hangen. De normaliter droge bospaadjes waren nu veranderd in woeste, zij het kleine, beekjes die me gemakkelijk tot de enkels kwamen. Het bos was er nog leger aan menselijke aanwezigheid door dan normaal. Nauwelijks honderd meter verwijderd van de beschaving toch een natuurervaring! Met Heleen werd het een geheel andere tocht, meer overleg en minder natte voeten.

Ook heb ik twee stukken Trekvogelpad gewandeld, een naar Bussem-Zuid, en een naar Maarn. Naar BZ doet het pad al snel het Gooi aan, een ouder en (iets) chiquer stuk Nederland waar nog wat oudere landhuizen staan, ook fraaie bossen, en een stel onverwacht uitgestrekte heidegebieden. De heide nabij Hilversum is daar een mooi voorbeeld van, maar op de dag dat ik er was scheen de zon (nouja, het regende in elk geval niet heel erg hard) zodat tout Hilversum eropuit was getrokken. Deze Zuider- en Westerheiden zijn wel de tuin van het Gooi, je bent er zo, en (mooi detail) de aanliggende snelwegen zijn deels in geulen weggewerkt. Zo is de geluidsoverlast iets minder en kun je, ten noorden van Hilversum, over een heuse natuurbrug lopen. Ik herinner me ook dat bij een eerdere wandeling enkele jaren terug, het schemerde al wat, een groep herten achter me over het pad sprong. Daarvoor was het nu te vroeg en -vooral- te druk. Nouja, voor wild vervoege men zich in de Amsterdamse Waterleidingduinen.

Het traject naar Maarn heb ik -intussen- ook al ettelijke malen gewandeld, zij het dat dit tot voor kort een van de missing links was, een etappe die toevallig even aan mijn aandacht was ontsnapt. Eerst wat manoevreren, dan langs het Koos Vorrinkhuis (NIVON), door Lage Vuursche (pannekoekendorp van het Gooi, ze hebben echt alles in het Gooi!), onder Soest langs, kruist het Marskramerpad (grappig om jezelf hier tegen te komen), door Soesterberg en de bossen die om Austerlitz liggen naar Maarn. Misschien is dit wel het mooiste traject van de Heuvelrug, relatief weinig autoherrie, veel bos, heel veel bos, en af en toe medewandelaars die verbazingwekkend vaak hetzelfde boekje in de knuisjes hadden als ik. Vanwege vroeg invallende duisternis heb ik de pyramide van Austerlitz maar eens niet aangedaan, dat is zowiezo een nogal suspecte landmark (moet naar het schijnt elk jaar weer opnieuw worden aangelegd). Een heerlijk stuk zwoegen door het bos, bijna 30 kilometer dus ik was aangenaam vermoeid toen ik station Maarn bereikte.

Er zijn natuurlijk ook andere centra van Nederland, zo ligt Arnhem prettig in het middelpunt van een stel mooie wandelingen, Schoonhoven, Woerden, Rhenen en Leerdam ook wel. Amsterdam en Rotterdam liggen te excentriek, daar ga je alleen heen als je er echt moet zijn. Hollandsche Rading echter verslaat ze allemaal: hier ligt het echte zwaartepunt van het land!




woensdag 20 november 2013

Kantates van Bach: teveel voor een enkel mensenleven

Kantates van Bach, uitvoeringen, interpretaties, opnames en vergelijkingen

 

Overdaad

De afgelopen jaren heb ik nogal wat kantates van Bach beluisterd, in verschillende uitvoeringen, uit verschillende tijdperken. Het is een geheel eigen tak van de klassieke muziek geworden, met academici (die soms ook dirigent zijn), kritici, en een enkele onnozele luisteraar. Daar reken ik mezelf maar onder. Bijgaand wat me is opgevallen.

Bach heeft meer dan 200 kantates achtergelaten, grotendeels bedoeld voor een van de (vele) lutheraans-kerkelijke feestdagen, met ook enkele voor meer wereldse aangelegenheden. Deze muziek is nu tot een van de toetsstenen van de Westerse klassieke muziek uitgeroepen, een positie die ze te danken heeft, natuurlijk, aan de onmiskenbare kwaliteit van de muziek, maar ook wel aan de onbereikbaarheid en de onvatbaarheid van het geheel. De kantates zijn voor de onnozele muziekliefhebber misschien een nog afschrikwekkender berg om te nemen dan de gezamelijke symfonieën en strijkkwartetten van Haydn, ook al zo'n veelproducent. En het kan nog erger; er zouden ongeveer 100 kantates verloren zijn. Al die volledige boxen zouden dus nog aanzienlijk dikker moeten zijn, alle boeken zouden met een paar hoofdstukken kunnen worden uitgebreid. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat die vermiste kantates ooit nog boven water zullen komen. We zullen het moeten doen met wat er is.

En dat is nogal wat. Het corpus is te verdelen in een aantal groepen, een activiteit die ik liever aan de deskundige overlaat. Zo ook valt er, door diezelfde deskundigen (niet 'geleerden', dat is een Telegraafterm), te strijden over de juiste uitvoering. De jaarlijkse uitvoering van de Mattheus-passion door de Nederlandse Bachvereniging (in Naarden) krijgt daar ook een tikje van mee; in de loop van de jaren is het koor steeds verder gekrompen tot het slechts bestaat uit de solisten. Zo ook met de kantates: een algemene verandering naar een kleiner orkest, authentieke instrumenten, hogere tempi, kleinere koren. Een enkele purist jaagt ook de dames uit het koor en vervangt ze door jongens met sopraan- en alt-stemmen; de solo's worden dan gezongen door countertenoren of, zelfs, ook door jongens.

Een andere kwestie is die van de volledigheid. Het opnemen van werkelijk alle kantates is een huzarenstukje dat nog niet vaak volbracht is. De eerste volledige set is die van Helmuth Rilling, die er bijna 20 jaar over deed. De verschillen tussen de eerste en latere opnames zijn dan ook aanzienlijk, voor wat betreft techniek, maar ook interpretatie. Andere sets zijn in kortere tijd tot stand gebracht; die van Leusink is tussen 1999 en 2001 opgenomen. Verder zijn er de volledige sets van Gardiner, Suzuki, Koopman, Harnoncourt/Leonhardt, Kuijken; en onvolledige sets van Richter, RIAS/Ristenpart, Herreweghe, en nog vele, vele anderen die ik allemaal niet ken.

De overvloed is teveel voor een mensenleven, tenzij je bereid bent er een paar jaar elke dag uren lang naar te luisteren. Dat gaat me te ver. Maar ik heb wel van een aantal van bovenstaande dirigenten individuele kantates beluisterd, en daarbij is me het een-en-ander opgevallen. Daarover gaat dit stuk.

 Onderscheid

Het centrale onderscheid tussen alle verschillende cycli is de mate aan authenticiteit. Oudere opnames, vooral die die in de eerste decennia na 1945 zijn ontstaan, worden veelal gekenmerkt door grote orkesten (die, horreur, met vibrato spelen!) en grote koren die niet altijd even scherp intoneren of even snel de aanwijzingen van de dirigent volgen. Die kon waarschijnlijk niet veel anders dan langzame tempi hanteren. Veel dirigenten wilden ook niets anders, luister naar de uitvoering van de Hohe Messe door Karajan. Imposant, monumentaal, dramatisch, maar ook nogal romantisch. Zo had Bach het in elk geval niet bedoeld, of, beter, zo heeft Bach het zeker nooit zelf gehoord.

Latere interpretaties gaan uit van het tegendeel: kleiner, sneller, transparanter. Ook wel authentieker door het gebruik van kopieën van oorspronkelijke instrumenten, door een bespelingspraktijk die meer zou aansluiten met de historische situatie, en door de inzet van jongens in plaats van vrouwen die, kennelijk, in Bach's tijd niet mochten zingen in de kerk.

Een tussenpositie nemen de historisch-geïnspireerde dirigenten in die alles wel kleiner en sneller willen, maar die niet de vrouwen de kerk uitjagen. Dit is intussen wel een standaard geworden; Gardiner, Suzuki en Koopman vallen hierbinnen. De verschillen tussen hun interpretaties zijn kleinschaliger dan die tussen hen en de anderen, waarop ik zodadelijk terugkom. Koopman's opnametechniek is iets afstandelijker dan de wat analytischer benadering van Gardiner en Suzuki. Koopman benadrukt, lijkt mij, ook iets meer de klankschoonheid, waar Gardiner marginaal meer levendigheid brengt en Suzuki nog meer perfectie.

Leusink gebruikt jongens als sopranen en alten in zijn koor, maar dames als sopraan-solisten, en Sytze Buwalda als alto. Zijn koren en orkesten zijn iets minder superieur dan die van Koopman, Gardiner en Suzuki; het heeft vermoedelijk iets met de snelheid van opnemen te maken. Harnoncourt/Leonhardt zetten zelfs jongens in als solisten.

Een ander extreem is de interpretatie van Sigiswald Kuijken en zijn Petite Bande. Een nog kleiner ensemble, bijzonder goed ingespeeld, en een tot het extreme ingekrompen koor: de solisten. Wel dames en heren, dit is een last die je (vermoedelijk) niet op de schouders van jongens kunt leggen. Ook een bijzonder analytische opnametechniek; je kunt alle instrumenten en alle stemmen indivdueel horen en volgen. Handig als je met de partituur in de hand meeleest, het uiterste gevolg van digitale opnametechniek gekruist met recente academische inzichten over de solisten, koren en orkesten waarmee Bach zelf optrad.

En, aan de andere kant, de oudere opnames. Gek genoeg is RIAS/Ristenpart ruimschoots de oudste, maar niet de massiefste opname; die van Richter en zijn Munchens koor en orkest zijn aanzienlijk grootschaliger. Rilling, de ouwe getrouwe, zit daar wat tussenin; hij hanteert hedendaagse instrumenten in een kamerorkest, een niet enorm koor met afzonderlijke solisten. Rilling, zo zal duidelijk zijn, valt bij de puristen door de mand; aan de oudere opnames kunnen zij misschien nog antiquarische waarde toekennen. Ik las in de commentaren op amazon (eindeloze bron van inzicht in wat hip is) al dat er mensen zijn die zich afvragen waarom iemand zich nog om Rilling bekreunt nu we Gardiner hebben, kennelijk is HIP (Historically Informed Practice) of niet HIP het onderscheidend kenmerk tussen relevant en te verwaarlozen.

En wat vind ik ervan

Een pratisch-democratisch criterium is 'stemmen met de voeten'; mijn versie daarvan luidt 'naar wie luister is met het meeste plezier'. Dat zijn Rilling en Richter. Als ik het Zuid-Duitse accent van het koor van Richter hoor gaan mijn historisch-verantwoorde reserves over de schouder; zijn groot orkest met van die heerlijk stromende strijkers kan bij mij niet verkeerd doen. Regelmatig hoor ik, bovendien, mijn grote held Dietrich Fischer-Dieskau optreden, nog goed bij stem, ook al zo'n individu en een ankerpunt voor elke uitvoering waaraan hij deelneemt. Zelfs de beroemde bas-kantates die hij voor Rilling inzingt (al lang niet meer zo goed bij stem) zijn overgelijkbaar met de naamloze, gezichtsloze bassen die in de meer verantwoorde uitvoeringen optreden. Rilling is, wat mij betreft, de grote democraat en (in de oudere zin van het woord) katholiek in zijn flexibiliteit: het moet aangename muziek zijn, maar wel fris en in verende ritmes opgemeten. Een middenpositie tussen HIP en romantisch.

Ik hoor (heiligschennis bijna) niet veel verschil tussen Koopman, Gardiner, Herreweghe en Suzuki. Allemaal erg knap gedaan, ik hoor nauwelijks dat de koren niet oorspronkelijk Duits zijn, alledrie zetten voornamelijk Duitstalige solisten in, en de orkesten zijn allemaal samengesteld uit erg bekwame en gespecialiseerde mensen. Een lichte voorkeur voor Gardiner, hoewel ik bij hem (evenals bij de andere twee) weinig 'religie' aantref. Een verwijt aan Rilling dat regelmatig terugkeert is, dat hij zo'n predikant is: hij wil alle teksten begrijpelijk laten horen en lijkt er ook enige overtuiging achter te plaatsen. Precies wat ik ook bij DFD hoor: hij weet wat hij zingt, begrijpt het, en (vermoed ik) meent het vaak ook.

Leusink is variabel; zijn ruwere texturen bevallen me soms goed (ook een vorm van authenticiteit lijkt mij), jongenskoren verrassend goed bij stem vaak, sommige solisten wobbelen nogal (sopranen) of hebben een stem waaraan ik maar niet gewend raak (Buwalda). Als hij nu eens een jaartje extra de tijd had genomen had alles een stuk beter geklonken. RIAS/Ristenpart: ondanks de leeftijd fraaie opnames, voor hun tijd tamelijk vooruitstrevend. Die enkele opname met een jonge DFD is zeer ontroerend vanwege diens donkere stemgeluid en wat statische interpretatie, prachtig.

Kuijken; heb ik nog te weinig van gehoord, ik vermoed dat deze benadering bij de kamermuziek-kantates kan werken maar ik weet ook dat ik graag een koor en een orkest hoor waar dat gepast lijkt. Tot mijn grote verrassing raakte ik ontroerd door de wankele puurheid van de jongenssolisten bij Harnoncourt/Leonhardt.

Nadere actie

Ik ga nu de box van RIAS/Ristenpart aanschaffen, en meer opnames opzoeken van Harnoncourt/Leonhardt en, met wat minder urgentie, van Kuijken. Er schijnt een onderscheid te zijn tussen de vroegere en de latere Gardiner. Misschien eens nader onderzoeken. Koopman, Suzuki en Gardiner heb ik nog bij lange na niet volledig beluisterd. Dat ga ik, langzamerhand, de komende jaren doen. Misschien zal ik ook nog eens een Leusink uit het archief opdiepen. En ik zal, zeker, regelmatig Rilling en Richter op de mp3speler zetten, en beluisteren.



zondag 17 november 2013

Missing Link opgeduikeld Zonder Gaten Graven in Afrika

Met Ineke op Grote Rivierenpad: alsnog de ontbrekende schakel gevonden???

Vandaag (zondag 17 nov. 2013) heb ik met Ineke een deel van het Grote Rivierenpad gelopen, en welvan Leerdam naar Lexmond. Ik nam tram 3 naar CS maar stapte halverwege, om de afwisseling, over op tram 12, waarvan de bestuurder direct omriep dat hij een omweg ging maken vanwege een draadbreuk. Ohja, dat gebeurt als je iets wat klopt probeert op te leuken... maar ik was nog op tijd te HS, nam zelfs een trein eerder naar Dordrecht, keek weer verwonderd naar die enorme bouwput die het nieuwe Delft CS-in-aanbouw is, en stapte te Dordrecht over in het plattelandstreintje naar Geldermalsen. Polder, polder, polder. Te Leerdam stapte ik uit, Ineke kwam me al tegemoet.

Bij de eerste stappen van het traject kreeg ik, heel merkwaardig, niet dat deja-vu-all-over-again-gevoel wat me normaliter overvalt bij een herhalingswandeling, dat wil zeggen, bijna altijd. Zouden we deze wandeling dan -schrik- nog helemaal nooit hebben afgelegd? Ik kon het me nauwelijks voorstellen. Bruce Springsteen zingt ergens 'half man, half monkey, mister that's me', Lakey graaft er half Afrika voor af, wij vinden 'm nabij Hei- en Boeicop: de Missing Link. Ik moet de boekjes nog eens nauwkeurig nakammen, misschien zitten er nog meer in.

We verlaten Leerdam en komen op rustige landweggetjes terecht die langs eindeloze vaarten, grachten en sloten leiden. Het heeft de afgelopen weken nogal geregend, dus de vaarten staan vol, de klei is modderig en het gras lang en nat. We wandelen langs een paar wielen (diep uitgesleten waterkommen die net achter een dijkdoorbraak ontstaan), eindeloze polders, en af en toe een durpke. Het is een grijze, nevelige dag, wat soms leidt tot eindeloze uitzichten: geen einder maar een grasveld dat zich verliest in een mistflard. Koeien en schapen stofferen het landschap, langs de percelen ook bosjes en bomenrijen.

Een paar grotere wegen overgestoken en verder over fietspaden en, uitendelijk, ook een kilometers lang voetpad door nieuwe natuur. Natte struiken, meer lang gras, bosjes waarin het pad langs en door diepe plassen leidt, een glibbertocht door de Bolgerijse griendbossen. De in het boekje beloofde knuppelpaden liggen al goeddeels onder de modder, plankbruggetjes zijn spekglad. Het deert Ineke niet, ze struint onvervaard voort en ik volg. Nu komen we langs serieuzer vaarten, we steken het Merwedekaneel over via een draaibrug, merkwaardig antiek overblijfsel uit vervlogen tijden. Het boekje vermeldt dat deze bruggen zullen worden vervangen, begrijpelijk (het vormt nogal een obstakel) maar ook jammer. Ze kan zo dienst doen als decor voor een langzame maar gruwelijke Belgische thriller; het kanaal, de bomenrijen aan weerszijden en (vooral) de dieptrieste grijze nevel doen onweerstaanbaar aan Vlaanderen denken (voetnoot: dit was een Ineke-associatie).

Verder, verder, we beklimmen de winterdijk van de Lek, lopen Lexmond binnen, zoeken wat naar de bushalte, en vinden nog juist op tijd de tijdelijke busstop. Het is donker als we instappen.

Pianist wordt dirigent, dirigent wordt directeur, wie is dan de pianist?

Christian Zacharias dirigeert RO, pianisten Arthur en Lucas Jussen bewijzen zich

Eergister, 15 november 2013, zat de APh-zaal weer eens vol. Altijd goed om mee te maken, ik vermoed dan de aanwezigheid van heel wat mensen die normaliter maar zelden een concert bezoeken. Splits al die lieden een vet abonnement in de maag en een van de serieuze problemen van het orkest is voorbij!

Beginnen bij het begin, de inleiding. Roland Kieft leidde in, hij geinde wat met Zacharias die hij al eerder had ontmoet, maar, aldus Z., toen was Kieft de dirigent! Een jeugdzonde, meende Kieft. Beiden waren enthousiast over het programma, te weten, Appalachian Spring van Copland, concert voor 2 piano's van Poulenc, en de derde symfonie van Mendelssohn: alle minder bekende werken, en in alle gevallen onterecht. Copland is immers misschien de belangrijkste Amerikaanse componist van de 20ste eeuw, de eerste 'echte'; Poulenc hoor je niet vaak maar heeft een zeer gevarieerd oeuvre van veelal hoge kwaliteit achtergelaten; Mendelssohn wordt, samen met Schumann, als een betrekkelijke lichtgewicht weggezet, maar heeft wel degelijk vele meesterwerken geschreven. Drie keer geldt: luister eerst eens naar de muziek, en oordeel dan.

Hetzelfde geldt wel voor de solisten in het pianoconcert, de (in Nederland althans) wereldberoemde broers Arthur en Lucas Jussen. Er zit nogal wat marketing in de manier waarop deze heren aan het publiek worden getoond, zie spijkerbroeken en de wilde blonde kapsels, het lijken zo wel tweeling-rock-'n-rollers. Ook de antwoorden die ze Kieft gaven tijdens hun korte introducties verraden een al langer durend contact met het publiek. In concert bleken -gelukkig- de uitzonderlijke pianistische kwaliteiten van beide broeders, ze speelden het afwisselend speelse, introspectieve en uitsmijterige pianoconcert met aanstekelijk elan, en wisten ook in de uitvoerige toegift ruimschoots te overtuigen. De heren spelen tegenwoordig ook afzonderlijk van elkaar (heel verstandig) en lopen een internationaal opleidingsprogramma af dat er, hopelijk, voor gaat zorgen dat ze ook over een jaar of 20 nog steeds -en dan ook buiten Nederland- wereldberoemd zullen zijn.

Appalachian Spring is een ballet, Amerikaanse oermuziek gebaseerd op volksliedjes, grotendeels in eenduidige ritmes en met heldere harmonieën aangekleed. Zeer beluisterbaar, fraaie muziek die niet verveelt maar ook niet heel erg uitdaagt. RO gaf er een enthousiaste, klankschone en ritmisch heldere uitvoering van.

Het pianoconcert, idem dito, al is hier duidelijk meer historische achtergrond aanwezig. Ik hoorde Mozart-achtige verstilling maar ook de opwinding van de 20ste eeuw, Franse savoir-vivre, en een subtiel samenspel tussen de twee pianisten en het orkest, soms in delen (waar elke piano als een soort sluitstuk voor een strijkerssectie fungeerde), soms in tutti. De piano's waren ontdaan van hun kleppen, wat de balans tussen orkest en solo ten goede kwam, maar wat, helaas, ook aan de speelse ritmiek iets van zijn levendigheid ontnam. Het is juist hier dat een pianist zijn technisch en muzikale kunnen zal demonsteren, maar de attaque gaat toch deels verloren als je 'm niet direct kunt horen. Jammer, hier zou nog een oplossing voor moeten worden gezocht... een lichtere, helderder vleugel? Het wordt zowaar een van mijn stokpaardjes, laat ik er maar over ophouden.

Mendelssohn is altijd een tractatie; zelfs al is zijn opus niet heel groot zitten er toch parels tussen die niet heel vaak de gelegenheid krijgen om te glimmen. Nu wel dus, een prachtige Romantische symfonie, inderdaad zo goed als in een enkele zucht doorgespeeld. Verzadigde harmonieën, herkenbare en fluitbare melodievoering, op het laatst een dramatische wending naar een laatste melodie voor de finale. Ook muziek waarin de dirigent het resultaat belangrijk kan beinvloeden: accenten aanbrengen, strijkers tot meer inzet bewegen, blazersensembles vormgeven, het kan het verschil uitmaken tussen een matige en een bevlogen uitvoering. Zacharias is een sympathieke, enthousiaste dirigent die zijn bedoelingen heel duidelijk maakt en het orkest verleidt tot een spitse ritmiek, een warme klank, en -vooral- tot volle overtuiging. En, misschien relevant, hij is pianist, kent de Poulenc door-en-door, wat de interactie met de pianisten natuurlijk vergemakkelijkt. Ik kan moeilijk kiezen tussen pianoconcert en symfonie als hoogtepunt.

Het orkest speelde uitstekend, die mij zo dierbare rijke strijkersklank was weer aanwezig, ik meende zelfs dat ook de musici er zich met meer verve inwierpen dan vorige week bij Mozart. Misschien houd ik gewoon meer van live uitvoeringen van romantiek dan van klassiek, of maakt een ongelukkig accident in de akoestiek van de zaal dat je voorin de klassiek ongevibreerde strijkersgroep niet goed hoort. Indien het laatste biedt een nieuwe zaal nieuwe kansen.

Ik moest ook denken aan een uitvoering, een paar jaar terug, van hetzelfde pianoconcert in Vredenburg, dat toen nog open was. De zusters Katia en Marielle Labeque speelden, en Philippe Entremont dirigeerde. Die (PhE) kende ik nog van een cd waarop hij de pianoconcerten van Bartok speelt, Bernstein op het pult. Hoesfoto van mooie jongeman die bedachtzaam de partituur zit door te nemen. Zo kan het ook lopen met begaafde pianisten...

Kortom: puik concert, goed zo.

maandag 11 november 2013

Concert als cultuureducatie

Ton Koopman dirigeert Mozart and friends

Jaaaaaren terug, toen ik nog blij was met een tweedehands LP, kreeg ik eens de langspeelplaatcollectie van een nicht van mijn moeder. Tussen al die kostbare schatten een plaat waarop John Williams gitaar speelde met zijn friends. Alleraardigste schijf, overigens, maar waar ik heen wil is dat het concert dat Ton Koopman afgelopen vrijdag (8 nov. 2013) voor het Residentie Orkest dirigeerde iets van de potpourrisfeer had die ik ook in Williams' plaat aantref. Koopman had namelijk het Requiem van Mozart gekozen, goed voor een half concert, een ouverture, en een viertal werken waarin de solisten voor het Requiem zichzelf alvast konden voorstellen: zes muziekstukken van vijf componisten.

Ouverture: L'animo del filosofo, ossia Orfeo ed Euridice, van Haydn. Aardige muziek, inleidend natuurlijk, uit de laatste opera die Haydn schreef (lees ik op wikipedia). Koopman dirigeert het RO zoals we intussen gewend zijn van HIP-dirigenten in ouder repertoire: frisse tempi, een helder klankbeeld, de structuur van de muziek duidelijk uitgelicht. Het luistert als een deel van een latere symfonie, mooie muziek dus, en het orkest klinkt prima. Misschien benadrukt Koopman iets meer de fraaie toonvorming, melodievoering, en wat minder de heftige gestiek dan (een paar maanden terug) de Vriend. Maar Haydn is natuurlijk ook geen Beethoven.

Daarna kregen, achtereenvolgens, de vier solisten het podium. Wiebke Lehmkuhl zong 'Che puro ciel' uit de Orfeo ed Euridice van Gluck. Een heerlijke, diepe, warme altstem, grote dragende kracht, een genot om naar te luisteren. De orkestbegeleiding was wel iets bijzonders: strijkers die korte, gebroken figuraties speelden, een lyrische hobo-solo en een tegenstem van de solerende cello. Het geheel viel als stukjes van een legpuzzel in elkaar, waar het natuurlijk ook los zand had kunnen blijven.

Hierna zong de tenor Tilman Lichdi een aria uit Mozart's Davidde penitente: 'A te, fra tanti affani'. Nu was ik wat minder onder de indruk, op de een of andere manier wilde het maar niet lyrisch worden, hoewel Lichdi bij vlagen toch over een fraai geschmiedig timbre beschikte. Weet zogauw niet hoe je dat in het Nederlands zegt.

Als derde betrad de beroemde Klaus Mertens het toneel. Hij zong (en droeg voor) twee liederen van Schubert, door Reger bewerkt voor orkest en bas, te weten, de Erlkönig, en An die Musik. Mertens heeft een krachtige, diepe stem en acteert daarme waar het nodig is, namelijk in de Erlkönig. Het werd een dramatisch en donker sprookje. Interessante manier om een groter publiek tot de Lieder van Schubert te brengen.

En tenslotte, de sopraan Yetzabel Arias Fernandez. Zij droeg Exsultate jubilate voor, een vroeg solo-motet van Mozart dat in wezen een aria is. Fraaie heldere stem, de sopraan zong bijna lachend de coloraturen, heerlijke muziek uitgevoerd met aanstekelijk enthousiasme.

Na de pauze het piece de resistance, het Requiem van Mozart. Zoals bij veel muziek is hierbij voor mij de eerste kennismaking bepalend geworden, een soort interne standaard waaraan ik andere uitvoeren afmeet. Dat was een uitvoering door de Academy of St. Martins-in-the-Fields, een zwaar-romantische vertolking met een nadruk op de dreigende, dreunende mannenstemmen in het koor. Ik heb het, natuurlijk, over de soundtrack bij de film 'Amadeus'. Je hoort het Requiem en je ziet een regenbui, een koets die tussen twee rijen treurende bomen doorrijdt, de begrafenis van Mozart zelf. Stemmig, maar nogal zwaar aangezet.

Snel vooruit naar afgelopen vrijdag. Koopman is zo ongeveer een synoniem voor de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk dus het was misschien niet zo verrassend dat hij voor een aanzienlijk andere benadering zou kiezen: hogere tempi, meer balans in het koor (vooral meer alt en sopraan), een lichter orkest, en, vooral, een uitvoering die ritmisch geprononceerder was. De solisten pasten mooi bij elkaar, goed gebalanceerd, en de tenor klonk nu beter dan voor de pauze. Het koor ging lenig mee in Koopmans ritmiek, en verzorgde een transparant geluidsbeeld. Ook de speciale orkestklank kwam duidelijk uit de verf: een Masonische klank die voortkomt uit het combineren van de gebruikelijke strijkers met trompet, klarinet, basklarinet en fagot (maar zonder fluit en hobo), aangevuld met de voor kerkmuziek bedoelde trombones, waar oudere opnames vooral het diepere koper benadrukken. De melodievoering, viel me nu op, was eenvoudiger dan bij veel vroegere Mozart, meer Biedermeier dan klassiek Klassiek. Maar er was ook een ruim gebruik van contrapunt in de zich daarvoor lenende delen, Mozart heeft duidelijk de stilo antico bestudeerd, misschien wel bij Bach zelf. Koopman maakte er een indrukwekkend nieuw werk van, juist zoals ik dit seizoen al vaker oude bekenden afgestoft heb horen worden.

Het concert bood, in zijn verscheidenheid, een staalkaart aan weemoedige of wanhopige verzuchtingen om een verloren geliefde, gecomponeerd door componisten uit de late barok tot en met de vroege romantiek (Gluck, Haydn en Mozart, Schubert), Haydn en Mozart in historisch verantwoorde stijl uitgevoerd, Schubert onbeschaamd romantisch bewerkt. Het grote publiek werd zo vergast op een fraai staaltje cultuureducatie.

Maar Koopman leek toch een beetje te lijden aan een kwaal die bij koordirigenten wel vaker voorkomt: hij dirigeerde vooral het koor, het orkest moest zichzelf maar redden. Nu, dat lukte ook wel, maar niet erg van harte. De strijkers kwamen op mij wat minder geïnspireerd over dan anders wel het geval is. Bij het spelen van oudere muziek is het nu te doen gebruikelijk om vooral de impuls van de opstreek, het accent in een noot te benadrukken, meer gestiek dan verklanking. We horen geen vibrato meer, en het orkest is nogal uitgedund. Er zit niet veel galm in de zaal, zodat de noten snel uitdoven. Al met al blijft er een nogal magere klank over, ik begin onderhand te verlangen naar wat meer vlees en wat minder bot.

Laat ik het positief zeggen: ik houd zo van het orkest dat ik er graag meer van zou horen. Misschien een paar strijkers toevoegen, iets meer klank maken, een heel licht vibrato toestaan? Als RO Bach volgens Stokowski kan spelen, dan moet een ietsie-pietsie vibrato in klassiek toch ook kunnen? (grijns)

Nieuwe, ach nee, andere oude boeken doorgenomen

Weer eens wat gelezen

De afgelopen weken heb ik, opeens weer wat ijveriger geworden, een paar serieuze boeken uitgelezen. In een enkel geval is het me dat nog niet gelukt, en hoe het gaat aflopen met de huidige directe leesvoorraad valt nog te bezien. Maar, gelukkig, niet alleen halfafgemaakte projecten; ook een stel volledig doorgeploegde Kloeke Delen.

In het Café van de Verloren Jeugd, Patrick Modiano

Op de dag van mijn verjaardag kreeg ik van Trouw, de krant waarop ik een half jaartje terug een gratis proefabonnement van een paar weken heb gehad, een pakketje met: nieuwe aanbiedingen voor de krant, en -alvast- een boek. Ineke heeft het boek, vertelde ze me, ook ontvangen: In het Café van de Verloren Jeugd, Patrick Modiano, vertaling van Maarten Elzinga. Deze roman draait cirkels rondom een jonge vrouw, bijgenaamd Louki, die in het Parijs van de jaren '60 een kortstondig, efemeer bestaan leidt. Of, ook wel, lijdt; de dame heeft een gevoelsarme jeugd en een antiseptisch huwelijk achter de rug, en beleeft nog enige vreugde in een triest café. We volgen, vanuit het perspectief van enkele mensen rondom Louki, haar treurige bestaan en de afloop ervan.

De vertaler heeft het over vederlicht proza, maar ik zag er toch meer een afstandelijk en melancholisch verhaal. Ik moest ook even denken aan een koffiecafé waar ik jaren (decennia intussen) terug eens verzeild raakte na een avond en nacht uit in Delft: een koud, blauw licht, misschien van TL-balken, waaronder het aangespoelde volkje er nóg onbereikbaarder en buitenaardser uitzag; eenieder dronk snel, schuw om zich ziend, zijn koffie leeg om weer te verdwijnen. De mensen in dit boek gaan nauwelijks contacten aan, de schrijver lijkt te impliceren dat dat ook helemaal niet kan, dat je iemand, ook kennissen of vrienden, nooit echt zult leren kennen, en dat sympathie een woord is dat verwijst naar een onbestaand fenomeen. Arnon Grunberg laat zich, in een quote op de achterkaft van het boek, onderhands-positief uit over de schrijver, wat niet iedereen als aanbeveling zou opvatten denk ik. Wel een goed boek, maar ook huiveringwekkend, brrrrr.

Buddenbrooks, Thomas Mann: een lopend project

Het tweede boek van de afgelopen maand is Buddenbrooks: een beroemd boek, geschreven toen Mann nog maar 28 was, en onder andere goed voor een Nobelprijs. Ik heb het boek nog niet uitgelezen, en ik vraag me serieus uit of ik het zolang zal kunnen uitstaan als nodig is om zover te komen.

In het begin viel het boek me juist enorm mee; ik vermoedde aan te treffen een familieroman zoals ik ze zo graag lees, met allerhande details over hoe families 'werken', scherpe  psychologische inzichten in de drijfveren van de hoofdpersonen die (hoe fijn toch) wel wat lijken op mensen die ik ken, uitvoerige beschrijvingen van leven en werk van de hoofdpersonen tegen hun historische en sociale achtergrond. Zo beschreven lijkt een historische familieroman misschien eerder op een geslaagde sociologische studie, maar als het goed is komt er ook nog een dosis literaire kunde bij te pas, en her-schep ik, tijdens het lezen, een cultureel meesterwerk. Zo heb ik genoten (in een uitzonderlijk geval van terecht gebruik van die term) van Dickens, George Eliot, Galsworthy, Trollope en (vooral) Theodore Fontane. Ik meende al, enthousiast geworden, een nieuwe Fontane te hebben gevonden!

Maar dat viel, bij nader inzien, nogal tegen. Ik las een uiterst nauwkeurige beschrijving van de uiterlijkheden van de levens van de hoofdpersonen, hun acties, de salons waarin ze verbleven, de bezoeken die ze elkaar brachten. Gesprekken worden uitvoerig weergegeven, en de schrijver duikt in de geesten, de drijfveren en wensen van zijn hoofdpersonen. Het boek beschrijft de werdegang van een Duitse handelarenfamilie, concentreert zich op het doen en laten van de laatste generatie, met als focus de aanvankelijk succesvolle Thomas, zijn zus Antonie, en zijn losbol-broer Christian. Maar, jammer genoeg, echt serieuze inzichten in de psyches van de deelnemers heb ik nauwelijks aangetroffen, die drijfveren voor hun handelen worden niet geloofwaardig neergezet, de historische en sociale achtergrond bleef nogal mager. De schrijver kan het niet laten de ongelukkige Antonie regelmatig met harde ironie terecht te wijzen, de losbol als een berekenende schurk neer te zetten, en Thomas als een, uiteindelijk, ongevoelig mens dat weliswaar uiterlijk succesvol is maar over wiens werkelijke wensen en strevens we weinig te weten komen. Vermoedelijk heeft de schrijver het persoontje Hanno, huilebalkje en zoon van Thomas, op zichzelf gemodelleerd, zodat de literaire Thomas de vader van de werkelijke Thomas zal zijn. En dan wordt het resultaat minder vreemd: de zoon heeft zijn vader nooit echt doorgrond, hij schrijft hem motieven toe die eerder aan een adolescent brein dan aan dat van een volwassen man zijn ontleend. Al die harde ironie die hij aan andere hoofdpersonen wijdt komt neer op een afrekening met (kennelijk) gehate familieleden. En zo doet hij dat het hele boek lang: een arrogante vertoning door een jong-briljante maar onvolgroeide schrijver die bovendien een storende karakterfout heeft: hij haat vrouwen.

Ik heb het boek aan de kant gesmeten toen ik las over een mislukte oogst waarin Thomas een aandeel had genomen (een handeling die om mij ongrijpbare redenen als een lage schurkendaad wordt voorgesteld, misschien vanzelfsprekend in een 19de-eeuwse moraal maar nu niet meer navoelbaar). Het nieuws van de ramp komt, heel symbolisch, binnen op het hoogtepunt van het feest ter ere van het 100-jarig bestaan van de handelsfirma, in het nieuwe grote huis dat een -al twijfelende- Thomas voor zijn nieuwe vrouw heeft laten bouwen. Zo'n vulgaire plotwending kan ik niet zonder walging tot me nemen. De maat was vol.

Thomas Mann zet met Buddenbrooks hoog in, hij ambieert een plaats te verdienen in de rij van beroemde voorgangers-schrijvers die ambitieuze familiekronieken hebben nagelaten. Deze ambitie maakt hij (naar mijn smaak) nooit waar, hij geeft blijk van verachting voor zijn eigen familieleden die hij -ongevraagd- als voorbeeld voor zijn hoofdpersonen heeft uitgekozen en hanteert, als dat zo uitkomt, zonder enige gene een cliffhanger die ik eerder met een vierderangs soap associeer. Dus: weg met die rotzooi!, het boek ligt nu op de stapel 'binnenkort verwijderen uit dit huis'.

Ook België heeft een kolonie gehad...

Ook Jan van Kleef kwam met een verjaardagskado aanzetten, maar dan zonder de handelsmotieven die ik achter de actie van Trouw vermoed. Het boek: Congo, een geschiedenis, door David van Reybrouck.

Het boek is, in fysiek opzicht, een pil van enige omvang: 582 pp tekst, bijna 100 pp verantwoording van de bronnen, uitvoerige bibliografie, noten en een personen- en zakenregister. De geschiedenis die het boek behandelt is al even enorm, een fiks deel van het laat-negentiende- en vroeg-twintigste-eeuwse kolonialisme in Afrika omvattend, alsmede een overzicht van zulke thema's als de tragische mislukking van de nieuw-onafhankelijke staten na dekolonisatie, tot aan de Grote Afrikaanse oorlog en het verworden van dat conflict tot een brute worsteling om mineralen.

Zo gezien was er alle reden om een volledig zwartgallige tekst te verwachten, met een voortdurend hameren op al die ellende die Afrika de afgelopen honderdvijftig jaren is overkomen, haar aangedaan door vreemden en (later vooral) door eigen hand. Maar dat valt uiteindelijk nogal mee, de schrijver heeft ook oog voor het extreem exotische van de binnenlanden van Afrika halverwege de negentiende eeuw, dat zwarte gat in een al bijna moderne wereld waar Arabische slavenhandelaren tot zeer laat hun beruchte raids bleven uitvoeren, en voor de nu bijna onindenkbare internationaal-politieke, dynastieke en financiële acties die werden uitgevoerd om dat enorme gebied binnen de ring van de in het Westen bekende wereld te krijgen. Een korte maar extreem hevige kolonisatie waarin elementen van bijna onwerkelijke wreedheid gepaard gingen met onbaatzuchtigheid en (ambtelijk en missionair) plichtsbesef. Met, dat wel, nogal een overwicht voor die wreedheid die voortkwam uit, onder andere, ongeremde exploitatiezucht.

Ook de onafhankelijkheid wordt een exotisch, pril avontuur, dat al snel uitloopt op burgeroorlog, gruweldaden, en een militair bewind door een autocraat (Mobutu) die aanvankelijk zijn land ontwikkelde, maar het later vooral leegzoog. Jaren van stagnatie, langzame groei van roep tot democratisering uit de Congolese samenleving, enige hoop op vooruitgang die raakt gesmoord in de Grote Afrikaanse oorlog. Deze wordt helder uitgelegd, wat zelfs voor een betrekkelijk ingelicht iemand als ikzelf een ogen-opener is.

Van Reybrouck is duidelijk meer op zijn gemak in journalistieke beschrijvingen van recentere ontwikkelingen die hij (vaak) zelf heeft meegemaakt dan in historische, gebalanceerde analyse. Voor het verleden gebruikt hij de standaard bronnen, maar hij ruimt ook veel plaats in voor ooggetuigenverslagen, wat soms tot ongelijk en minder geïnspireerd proza leidt. Aan het gebruik van ooggetuigen neemt een enkele criticus aanstoot, onder verwijzing naar de dubieuze betrouwbaarheid van herinneringen uit een (zeer) diep liggend verleden, in een cultuur die het vertellen van sterke verhalen juist aanmoedigt. Ik weet niet goed wat ik hiervan moet denken; heb de indruk dat de oral history ook als serie illustratieve vignetten kan woren gelezen, zodat de bewijslast minder is.

En, bovendien, dankzij die oral history dringt van Reybrouck ook diep binnen in de interne sociale en culturele wereld van Congo. Hij laat de opwinding van nieuwe muziekvormen in de steden zien, de sociale omwentelingen veroorzaakt door industrialisering, het grauwe bestaan van opstandelingen/mijnbouwers/maffiabazen, het uitzinnige avonturenkapitalisme van ondernemers die naar China trekken om hun fortuin te maken, de vergiftigde aantrekkingskracht van charismatisch-christelijke doe-het-zelf-kerken, en, uiteindelijk, een verre blik op het oorspronkelijke Afrika voordat Stanley het 'ontdekt' had.

Kortom. Een goed leesbaar boek, een fascinerend onderwerp op journalistieke wijze ontsloten. Voor degelijker (historische) kost zij de lezer verwezen naar de literatuurlijst, maar of hij daar evenveel leesplezier aan ontleent als aan dit boek is nog maar de vraag.

Andere kolonie, nog verder weg, werpt schaduwen tot tientallen jaren later

Hierna struikelde ik (letterlijk) over een pocket die ik al jaren ergens in een stapel heb liggen: Van oude mensen de dingen die voorbijgaan, door Louis Couperus. Van Couperus las ik al eens de Boeken van de Kleine Zielen, de Koningsromans, en Eline Vere. Couperus is een van de grote, laat-negentiende/begin-twintigste-eeuwse Nederlandse schrijvers, een kolos ook tussen zijn internationale collega's. Ik heb hier en daar nog wat van zijn werken liggen. Die, zo neem ik me voor, zal ik te zijner tijd ook, gedoseerd natuurlijk, tot me nemen. Maar eerst die Oude Mensen.

Het boek draait rondom de herinnering die drie bejaarde oud-Indiëgangers achtervolgt, dhr. Takma (93), mw. Ottillie (97), en dokter Roelofsz (88). Zij hebben in een zeer grijs verleden, in Nederlands Indië, een misdaad gepleegd die hen sindsdien niet meer heeft losgelaten. De herinnering spookt door hun gesprekken, achtervolgt hen in hun dromen en doordrenkt de familie die rondom mw. Ottillie is ontstaan. Verscheidene familieleden, ook al oudere mensen, zijn al jaren op de hoogte van deze daad, een heeft er een kindertrauma aan overgehouden, terwijl het de latere generaties vooral beïnvloedt in hun manier van aangaan van relaties binnen en buiten de familie, in het aanvoelen van een vage sfeer van verdringing, en in een veelal melancholische en passieve levenshouding. Het zou verkeerd zijn om het bekendworden van de daad (Het Ding) als een centraal thema uit een detective op te vatten; veeleer is het een verdedigingsmuur rondom de levens van de bejaarden die in slow-motion om hen ineenstort, juist als ze zich opmaken om rustig te overlijden.

Wat dit boek tot een grote roman maakt is het geboden psychisch inzicht in doen en laten van mensen, in de manier waarop familie een rol speelt in de levens van deze mensen, en in het wezen van herinnering, schuld en vergeving. Couperus kan, juist als Mann overigens, voor de voeten worden geworpen dat hij zijn vrouwelijke hoofdpersonen aanzienlijk minder warm en invoelend beschrijft dan zijn mannelijke, waarbij in het proza van Couperus ook een voortdurende ondertoon van homo-emotionaliteit speelt. Ik herinner me opeens dat in een van de korte verhalen van Annie Proulx een min of meer vergelijkbare misogyne ondertoon doorklinkt, in dat geval overigens nogal hardhandig aangebracht en niet, zoals te vermoeden in het geval van zowel Mann als Couperus, als gevolg van een eigen emotionele richting. De wat weeïge toon die Couperus hanteert moet je liggen, het zal iets met het Den Haag van de eeuwwisseling te maken hebben. Ik kan me ook zogauw geen enkele van zijn hoofdpersonen herinneren die simpelweg krachtig, positief en succesvol in het leven stond, voor deze mensen heeft Couperus juist de naarste teleurstellingen in petto. Maar misschien zijn over zulke personages geen interessante romans, alleen modieuze management-krakers te concipiëren.

Irving Revisited: The Cider House Rules

Ik bemerk dat, als ik me eens wil belonen op een fijn boek, er al snel een Irving bovenop het stapeltje komt te liggen. Dus las ik recent The Cider House Rules. En jawel, het was weer een traktatie, volgens beproefd Iring-recept: Meng een aantal nieuwe, onbekende grondstoffen door elkaar maar volg daarbij wel de bekende procedures. Ik krijg de indruk dat Irving die procedures in al zijn boeken hanteert, geen kwaad idee als je een consistent oeuvre wil bouwen. Of het altijd in een literair meesterwerk resulteert hangt vermoedelijk af van de inspiratie van het moment, en van de geëxposeerde vertelkunst die mij nog niet heeft teleurgesteld.

Een obstetrist en gynaecoloog (hopelijk allebei goed gespeld), dokter Larch, doorloopt zijn opleiding en ontvangt, als handelend arts, zijn eerste, moreel-vormende indrukken. Hij wordt directeur van een weeshuis, alwaar hij, geholpen door enkele sympathieke en sympathiserene verpleegsters, een illegale abortuskliniek opent. Een van de wezen uit zijn praktijk, Homer Wells, zien we opgroeien, we zijn getuige van enkele mislukte plaatsingen bij pleeggezinnen, en van zijn wens 'nuttig te zijn'. Dat doet hij door Larch te helpen in zijn praktijk, een ervaring waarbij hij zoveel kennis van obstetrie en gynaecologie opdoet dat Larch hem uiteindelijk vertelt dat hij (Wells) een beter arts is geworden dan hijzelf (Larch). Maar de band met pseudo-vader Larch knelt, Homer herkent opeens zijn eigen morele bezwaren tegen abortus, en hij reist met een paar klanten van de kliniek terug naar hun huis, een appelplantage.

Ook hier zijn 'regels' een belangrijk thema; onder andere de gedragsregels die Homer tegen de muur van het Cider House aantreft, een schuur annex woonruimte voor appelplukkers (zwarten) annex ciderfabriekje. De plukkers blijken er eigen regels op na te houden (ook al omdat zij, analfabeet, die Cider House Rules helemaal niet kunnen lezen), afgedwongen door hun voorman mr. Rose. Rose schendt echter een nog hogere regel, werpt Homer voor de voeten hetzelfde te hebben gedaan. Schuld dus. Volgt: boete, verwerking en synthese.

Het gaat wat ver om hier alle ontwikkelingen na te gaan, dus ik concentreer me op de bekende Irving-thema's. Dat zijn (onder andere):
  • Vader-zoon-relaties, zowel tussen Larch en Homer als tussen Homer en Angel.
  • Een zoon die Angel heet en die schrijver wordt.
  • Een Wrekende macht die, in de marges van de beschreven levens, zoekt naar zijn slachtoffer, de hoofdpersoon van het boek. Het vluchten voor deze Wreker geeft het verhaal impetus.
  • Een vloedgolf die een massa aan zojuist gekapte boomstammen voor zich uitstuwt en die Dood en Verderf komt zaaien.
  • Een Komische mise-en-scene waarin de hoofdpersonen op kluchtige wijze een levensbepalende crisis doormaken en waarin altijd de Dood ook een hoofdrol speelt.
  • Merkwaardige en problematische sexuele relaties tussen mensen die als buitenbeentje in de maatschappij staan.
  • Wat ik mis is de Beer. Ach, er zijn nog meer Irvings, ik ga eens kijken naar Setting free the Bears. 

Maar eerst een eindafrekening: Irving is hier (weer) een meesterlijke verteller die liefdevol vreemde excentriekelingen tot levende figuren omvormt, en die zonder haperingen een geloofwaardig bestaan weet in te richten voor deze lieden. Hij behandelt hier, op allerlei vlakken, het thema 'regels', wel duidelijk maar dan zo dat je het als lezer er niet krijgt ingetimmerd. Irving trekt, al schrijvend, ook een tijdsbeeld op, consequent gezien vanuit zijn gekozen standplaats van een appelboomgaard en een weeshuis in Maine. Fraai boek, een van de beste Irvings die ik tot dusverre las en (daarmee) een van de beste boeken die ik heb gelezen.


maandag 7 oktober 2013

Hoge Veluwe revisited maar dan anders

Hoge Veluwe als voetganger, fietser en supporter

Gister heb ik met Antoon en Jolanda een bezoek aan de Hoge Veluwe gebracht. Niets nieuws, ik kan er onderhand een tweede huis openen als ik mijn wandelingen van het afgelopen half jaar bekijk, maar toch anders dan anders. Jolanda zou namelijk een cross rennen (het heet in het jargon ook 'lopen' maar dat woord bewaar ik eigenlijk liever voor serieus wandelen, wat het weer onderscheidt van niet-serieus wandelen, bijvoorbeeld om een hond naar een groenstrookje te begeleiden) van meer dan 37 kilometer. Op de Hoge Veluwe was een parcours uitgezet dat allerlei Zwaar Terrein aandeed, en de deelnemers aan de cross werden verondersteld dit ZT met enige snelheid te nemen. Antoon en ik mochten ook mee om aan te moedigen en om het jasje van Jolanda te dragen.

Zo gezegd, zo de auto geparkeerd op een militair terrein, uitgestapt en via een niet-officiele ingang naast het administratiegebouw het terrein betreden. Voor half geld, ik weet niet of dat was omdat ik als Morele Ondersteuning meeging of omdat het halve park vandaag afgesloten was. Dat bleek, namelijk, later het geval te zijn: naast de cross werden er nog drie andere lopen gelopen (rennen gerend, inderdaad), waaronder een halve marathon. Je kunt die renners niet vragen even aan de kant te gaan voor fietsende toeristen, dus hun wegen en paden waren voor ons, nederiger stervelingen, even ontoegankelijk.

We arriveerden wat vroeger dan de geplande start en konden ook de kermis rondom het loopfestijn even bekijken. Tenten met koffie en koek, verkleedtenten, een EHBO-tent, een paar bedrijven die rennerskledij verkopen hadden ook een eigen tentje. En, natuurlijk, honderden atleten. Op de een of andere manier lijken een heleboel van deze mensen nogal op elkaar: lange, tanige lichamen, met al even tanige en serieuze gezichten, jukbeenderen, neuzen en oren opvallend omdat de wangetjes niet -zoals zo vaak bij andere Nederlanders- lekker bol stonden maar eerder strak. Bij oudere mannelijke renners lijkt een soort van vrijbuiters-look in te zijn, maar wel zelfbewust en beheerst. Allemaal met die optimistische verende tred die komt van jaren intensief trainen en het vooruitzicht op een leuke slopende run. We kregen nog juist wat van het voorprogramma mee: kinderen renden een wat kleiner rondje. Ze kwamen hijgend en met rooie koontjes aan, allemaal van die blonde koppies. Contact maken met mede-renners, rugzakje omdoen, jas uit en plaats nemen in de rij.

Dan ging de trailrun van start, het peloton draafde weg en wij bleven achter. Even op de kaart kijken, globaal te wandelen route vaststellen, uitvoeren.... via het Trekvogelpad dat hier de perverse neiging had om ons steeds maar terug naar die blerende geluidswagen te voeren. Dan maar verder per fietspad, langs met monument voor De Wet, tussen al die prachtige landschappen door naar het Centrum. Daar grepen we twee witte fietsen, en karden we vrolijk verder naar het zuiden, naar de uiteinden van het park.

Althans, dat dachten wij. Maar wegaanwijzingen zijn in het park nogal schaars, en op de kaart stonden de ANWB-paddestoelen niet ingetekend. Na allerhande onnavolgbare omzwervingen troffen we een doorkomst van de run, we zagen juist Ines voorbijrennen. Verderfietsen, gestuit door het parcours van de halve marathon. Voorzichtig over de weg met deze renners meegefietst, via het museum, andere weg, naar Hoenderloo. En daar waren we, bij weer een doorkomst, juist op tijd om Jolanda toe te juichen, waarmee het hoofddoel van deze queeste was volbracht. We fietsten terug naar de start/finish, wandelden naar het terrein, en waren (weer) juist op tijd om Jolanda te zien aankomen. Onze toejuichingen zijn in elk geval niet onopgemerkt gebleven. Merkwaardig fenomeen: na bijna een hele marathon door moeilijk terrein hijgde Jolanda niet eens, ik zag geen zweet, het leek alsof ze zo het tweede rondje had kunnen aanvangen. Ik dacht terug aan mijn eigen exploiten, een jaar of -tig geleden, als hardloper tijdens de Batavierenrace en besloot: ik houd het maar op wandelen.

Herstel.

Lopen.

zaterdag 5 oktober 2013

Met de Franse Slag, Residentie Orkest en Norman Foster

Met de Franse Slag?

Gisterenavond heb ik een concert bijgewoond van het Residentie Orkest, dat ditmaal onder leiding van Norman Foster stond. Foster is al enkele malen gastdirigent geweest, en zwaait meestal voor Frans repertoire. En ook met andere dirigenten speelt het RO af en toe Frans werk, het is een traditie die gepoogd wordt zo in stand te houden, stammend uit de tijd, meen ik, van van Otterloo. Niet slecht, want zo worden we er weer eens aan herinnerd dat er ook buiten Duitsland, Oostenrijk en Rusland mooie muziek is geschreven. Is er, bedenk ik opeens, ook een orkest in Nederland met een Britse traditie? Misschien eens in Rotterdam kijken.

Terug naar gister. Tijdens de inleiding vooraf vertelde Foster over zijn al jaren durende fascinatie met Franse muziek die zo ver gaat dat hij zelfs in Monaco woont; een Amerikaan die bijna Fransman is... maar ook een Roemeen, zijn vader was van Roemeense afkomst. Vaak hebben dirigenten een pet-project; Jarvi pusht Estse componisten, Foster, typisch Amerikaans, maakt zich sterk voor Enescu. Misschien iets om in het volgend seizoen te programmeren, en dan niet meteen die eeuwige rapsodie, maar een wat zwaarder werk? Gister geen Enescu, maar Fauré (suite Masques et Bergamasques), Chausson (Poeme), Ravel (Tzigane), en Bizet, symfonie no. 1 in C.

Twee van deze werken, het Poeme en de Tzigane, zijn geschreven voor orkest en soloviool. Deze partij werd gespeeld door Arabella Steinbacher, een jonge violiste die, bleek tijdens het concert, een geweldige technische beheersing combineert met een geraffineerde klankkleuring. In de Tzigane biedt Ravel de violist ook aanzienlijke ruimte voor persoonlijke interpretatie, ruimte waarvan ze op overtuigende wijze gebruik maakte. Voor orkest gold, in wezen, hetzelfde als voor de violiste: voorbeeldige techniek, een bijzonder aantrekkelijke waaier aan klanken, heldere en strak gespeelde figuren.

Dit wordt, merk ik, een korte recensie: ik heb gisteren een erg fraai concert bijgewoond en de superlatieven raken op. In deze muziek zit het orkest duidelijk in zijn 'comfort zone' en speelt het (weer) mee in de 'eredivisie van orkesten', waaruit ze met het Prinsjesdagconcert even vakantie had genomen. Ook de symfonie liep op rolletjes, terwijl ze ondanks de schijnbaar simpele textuur vooral de strijkers voor fikste uitdagingen plaatst, althans, dat vertelde Ronald Kieft tijdens de introductie. Mij vielen op: de schitterende hobo-solo (zingende, lenige klank, subtiele frasering, inpassing in geluidsbeeld van orkest), de fugatische figuren later in de symfonie, en, zelfs, het gebruik van een drone. Niet zo'n klein vliegtuigje waarmee je mensen vanuit de lucht kunt bespieden, maar de liggende basnoot die ten grondslag ligt aan dansen als de hornpipe; een doedelzak heeft er ook een. Heeft de student Bizet hier wat Handel (fuga) en Haydn (hornpipe) geciteerd, bedoeld om een docent te imponeren? Het paste allemaal wonderwel in de muziek, die schitterde en licht was maar niet luchtig.

Foster gaf het allemaal helder aan en hielp een transparant klankbeeld tot stand te komen dat deze muziek zo goed tot zijn recht doet komen. Na de hobosolo klapte hij terecht -stilletjes, met zijn dirigeerstokje- voor Pauline Oostenrijk. Zou Foster volgend jaar misschien een wat zwaarder program kunnen dirigeren met  substantielere muziek? Er is toch ook serieuze Franse muziek voorbij Ravel? Of houd een Frans mini-festival, dan zou je zowaar in een enkel weekend twee mooie programma's kunnen spelen, met nog wat fringe-activiteiten als kamermuziek en ballet eromheen. Met voldoende reclame zou wellicht een korte hype kunnen worden opgebouwd die ook de zaal wat voller maakt? Gemakkelijker gezeg dan gedaan natuurlijk...



dinsdag 1 oktober 2013

Net de Grebbeberg gemist

Rhenen naar, wat was het, Maarn

Afgelopen zondag (30 september) heb ik een wandeling gemaakt vanuit Rhenen, aan de Grebbeberg. Hier kruisen twee paden elkaar, te weten, het Maarten van Rossumpad en het Trekvogelpad. Ik nam het tweede pad, en koos een westelijke richting, waardoor ik juist niet op de Grebbeberg terechtkwam.

Het pad loopt aanvankelijk door uiterwaarden van de Nederrijn, maar klimt al snel richting stad, en door de stad naar de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. In Rhenen loop ik onder de toren van de Cunerakerk, die (lees ik in het boekje) 84 meter hoog is. Gezien de ligging van de stad is, vanaf de top van deze toren, een spectaculair uitzicht de uiterwaarden in vrijwel gegarandeer, maar ik wandel verder, en kom terecht in het Remmersteinsche Bosch. De grimmig voortmarcherende kolonne noordelijkwandelstokbejaarden die me eerder enige tijd heeft achtervolgd kan ik hier gelukkig afschudden. Om me heen, bos, voor en achter me, andere wandelaars, sommigen met kinderwagen op pad naar bezienswaardigheden als voormalige zandafgravingen. Het is een mooie nazomerdag, de temperatuur stijgt tot om en nabij de 18 graden, ik ruik de herfst in aantocht. Het warme najaarslicht schijnt tussen de bomen door en strijkt langs geel, rood en bruin wordende bladerdekken.

Na enige kilometers aldus door dit bos te hebben gestruind valt me het reliëf van het terrein nogal op. Hier vlakbij liggen de hoogste heuvels van de heuvelrug, een gegeven dat klaarblijkelijk het collectieve fietsvolk niet ontgaan is. Ik moet regelmatig even aan de kant als groepjes -vaak nogal overwichtige- fietsers van middelbare leeftijd me passeren. Ik kan me levendig voorstellen dat het hier heerlijk fietsen is, lekker stoempen de heuvel op (de zwaarste fietsers stappen dan even af) om daarna met gezwinde vaart naar beneden te scheuren. Op de gezichten van, misschien, zondagsfietsers, een mengeling van uitgelatenheid en angst: ik moet nu niet vallen! Het is goed om wat sportieve bondgenoten te hebben hier in het bos, ik beklim de hoogste heuvel van dit gebied, de Amerongsche Berg (69 meter) en zet me neer op een van de bankjes geplaatst rondom de Eenzame Eik bovenop deze Berg. Ouders met kinderen wandelen af en aan, oudere vrinden zitten hier wat met elkaar te keuvelen, af en toe legt ook een fietser aan.

Hier verlaat ik het Trekvogelpad, dat hier al snel het bos uitgaat om enkele tientallen kilometers door de polder te trekken, en stap ik over op een van de takken van het Utrechtpad. Dit was ik vantevoren al van plan geweest maar ik had door een onbegrijpelijke onnadenkendheid het boekje van dat pad vergeten. Maar ik kende het traject nog (een beetje) en meende dat ik het met de vlaggetjes wel zou redden.

Een anderhalf uur lang blijkt dat ook uitstekend te werken, maar op zeker moment, vermoedelijk aan de rand van de Ginkelduinse Heide, raak ik het spoor bijster. Geen probleem, ik wandel verder mijn neus achterna, en denk "voor ik het weet sta ik voor een treinstation". Dat valt wat tegen, na enige kilometers doorploegde zandpaden (het bos wordt hier deels omgehakt) kom ik bij een camping 'bij de boer' terecht. Het Leersumsche Veld heb ik dan volledig gemist, de Tombe van Nellesteyn zal ik vandaag niet meer zien. Haja, ik heb achter mijn neus aangelopen en dat zal ik nu weten ook: deze camping ligt bij een varkensboerderij, ik word herinnerd aan vroegere bezoekjes aan de boerderij van een oom en tante. Waarom mensen juist in deze stank willen camperen is mij een raadsel... dat zich nog verdiept bij een even verderop gelegen camping naast een kippenfarm. Dat stinkt nog harder, bahbah, en het heeft met natuurlijke bosgeur niet veel uit te staan.

Om bij een station te geraken besluit ik naar Maarn te lopen. Anderhalf uur na het verlaten van het bos bereik ik dat station, en gelukkig vertrekt de trein al twee minuten later. Het is mooi weest, nu weer terug naar huis en de volgende keer (neem ik me voor) zal ik bij een combiwandeling niet nogmaals het juiste boekje vergeten.

maandag 23 september 2013

HIP volgens De Vriend

HIP volgens De Vriend

of, Beethoven on steroids

Afgelopen vrijdag 20 sept. 2013 heb ik een concert van het Residentie Orkest bijgewoond. Het orkest werd gedirigeerd door Jan Willem de Vriend, de solist was Alexander Melnikov. Op het programma uitsluitend Beethoven: de ouverture 'Coriolanus', het vijfde pianoconcert, en de vierde symfonie.

Een paar dagen eerder had ik het orkest al onder leiding van dezelfde dirigent het Prinsjesdagconcert horen spelen, ook uitsluitend Beethoven. De belangrijke kenmerken van dat concert gingen vrijdag ook op. Het orkest speelt de 'oudere' klassieke muziek tegenwoordig zonder vibrato in de strijkers, hoewel ik natuurlijk niet weet of alle dirigenten zich hieraan zullen houden. Verder worden de te spelen stukken met een behoorlijk hoog tempo genomen, is er sprake van meer heftige gestiek (en minder uitdrukkelijk legato-klankmaken), en zit er vaak (maar niet altijd) een kleiner orkest op het podium.

Dit maakt dat Beethoven weer nieuw en fris kan klinken, en dat decennia luisterbagage niet hoeft te hinderen bij het apprecieren van concerten van wat, uiteindelijk, toch de stalen kern van het ijzeren repertoire is. Nou nee, eerder die kern was, tot mischien enkele decennia geleden; daarna hebben (is mijn indruk) de latere romantici als Mahler en Shostakovich die plaats ingenomen. Niet meer dus, terug naar vroeger... maar wel helemaal anders. De zware tempi, de plechtstatige interpretaties alsof elke Beethoven een Uiting van Diepste Filosofie was, door Dirigent en Orkest in Alle Ernst Te Presenteren en door Het Publiek in Gepaste Eerbied Tot Zich Te Nemen, de enorme orkesten, de massieve akkoorden (denk Karajan), het lijkt allemaal wat achter ons te liggen. De Nieuwe Beethoven klinkt (weer) revolutionair, opwindend, en (grappig effect) zijn nabuurschap van Haydn klinkt (weer) duidelijker door. Dus, hoewel ik eerder wat gegromd heb over de speel-op-zeker-keuze van het repertoire dit seizoen, ben ik nu toch door Beethoven overtuigd.

En door RO, de Vriend, en Melnikov natuurlijk. Het pianoconcert, dat al evenzeer in Granieten Uitvoering in mijn geheugen staat (Serkin, Bernstein, NYPh), werd zowaar weer een speels en assertief werk, met flitsend passagewerk voor de pianist, en, gelukkig nog steeds, krachtige tutti in het orkest. Ik hoorde nauwe interactie tussen orkest en solist, en zag die ook: Melnikov keek zeer aandachtig naar dirigent en naar de verscheidene instrumentalisten met wie hij tijdens het concert tijdelijke duetrelaties aanging. Het orkest zat in uitgedunde opstelling op het podium. Dat gecombineerd met de niet-doorvibreerde toonvorming had voor een serieus balansprobleem kunnen zorgen, wat zich overigens bij 'normale' romantische concerten ook al voordoet: de piano is te krachtig. Misschien ligt het ook eraan dat ik vrij ver vooraan zit, dan heeft de piano al vanzelf de neiging om te overheersen, en het geluid van de strijkers lijkt pas verder in de zaal goed tot zijn recht te komen. Er was iets aan gedaan: de klep van de vleugel was verwijderd. Wonderlijk effect: het geluid van de piano is aanmerkelijk zachter, lijkt van verder weg te komen, mengt beter met dat van het orkest. En de hoge en lage tonen krijgen, lijkt het, meer een eigen klankkarakter. Maar toch, een lichtere en helderder vleugel toegesneden op het klassieke repertoire zou, dunkt mij, een beter oplossing zijn. Ik heb er niet toevallig een in de kelder staan, haast ik mij hieraan toe te voegen.

De vierde symfonie is een van mijn favorieten, moeilijk uit te leggen waarom, Beethoven lijkt hier misschien iets minder zelfbewust zijn Goddelijke Missie te volvoeren en staat zich toe fraaie melodieen en lichtere klankweefsels te schrijven. Het is allemaal niet zo noodlot-doordrongen, wat overigens ook het vierde pianoconcert zo voor me inneemt, en eerdere kamermuziekwerken voor blazers. Ook hier, een HIP-uitvoering, nu met het orkest op volle sterkte. De Vriend swingt op de bok dat het een aard heeft, wat zich grappig genoeg vertaalt in een bijzonder gedisciplineerd spelen door het orkest.  Ik bemerk een subtiele ritmische flexibiliteit, ook al interessant. In het tweede deel een paar ritmische oneffenheden in openliggende vioolfiguren, verder strak gespeeld.

Kortom: mooi concert, Beethoven overtuigend afgestoft, dirigent, pianist en orkest kunnen het goed vinden met elkaar.

Ohja, ik was iets vroeger en viel middenin de presentatie vooraf die, begrijp ik, intussen vast onderdeel van het concert is geworden. Heel aardig gedaan, niet gelikt maar wel professioneel gepresenteerd, en drie strijkers uit het orkest sloegen zich moedig door een trio en door nogal veel omgevingsgeruis heen. Fagottist liet een, kennelijk, berucht loopje horen uit de vierde symfonie. En jawel hoor, zo tegen het eind hoorde - en herkende! - ik hetzelfde loopje nog een keer, supersnel, extreem virtuoos, en het kwam er lekker uitrollen. Bij het volgende concert kom ik vroeger om de hele intro mee te pakken. Goed plan, leuk uitgevoerd. 




vrijdag 20 september 2013

Prinsjesdagconcert klinkt beter dan begroting

Prinsjesdagconcert bij Residentie Orkest: experimenteel muziektheater

Bezuinigingen en repertoire

Afgelopen dinsdag (17 sept. 2013) speelde het Residentie Orkest zijn jaarlijks Prinsjedagconcert, en ik was erbij. Als luisteraar, welteverstaan, en (nu meer dan normaliter) ook als kijker. Voor het RO is dit een lastig seizoen, een overgang naar een nieuwe configuratie waarin veelal een kleiner orkest op het podium zal zitten, het personeel heeft allemaal deeltijdsaanstellingen gekregen, alles om de door rijk en gemeente opgelegde bezuinigingen te kunnen doorstaan. Het orkest speelt daarom een wat ander repertoire, en experimenteert dit jaar met een aantal mengvormen van muziek en toelichting of theater. Ook (viel mij op bij bestudering van het programma) is het aantal gegeven concerten aanzienlijk gedaald, eigenlijk is er naast de hoofdserie nauwelijks nog sprake van onafhankelijke series. Maar, tot mijn opluchting, het orkest bestaat nog steeds, nog is niet alle hoop op behoorlijke cultuur in Den Haag verloren.

Moet het echt zo sterk, zo melodramatisch? Volgens mij wel ja. Het is niet ondenkbaar dat de financiele goochelaars van het RO bij een volgende bezuiniging de handdoek in de ring moeten gooien en dat het orkest dan verder kan als gemengd nonet. Ook rondom de nieuwe zaal is een hoop gedoe, een stel zuinige Hagenezen heeft zich verenigd in verzet ertegen maar zegt niet dat het bespaarde geld aan het orkest ten goede zou komen bij niet-doorgaan van de plannen. Zodat we straks in elk geval aankijken tegen een financieel uitgeperst (uitgeput?) orkest dat in een niet-adequaat gebouw moet spelen; het slechtste van beide werelden.

Als eerste akte van het concert trokken de aanvoerders van de strijkerssecties dan ook rubberen laarzen aan, net als alle andere leden van het orkest. De dijken zijn doorgebroken en het water staat aan de schenen. Niet leuk om te zien, ik huiver als ik denk aan een volgende ronde. Het eind van het RO zou van Den Haag definitief een culturele woestijn maken, want dan blijven er enkel wat gebouwen met beschilderde doeken en (in het beste geval) een dansgezelschap over. Brrrr....

Maar goed. RO doet in elk geval wat het kan om het tij te keren, en slaat terug met een nieuwe programmatische focus (meer klassiek, verder met 20ste-eeuwse, vooral Franse, muziek) die bij het kleinere orkest past. En het probeert een breder publiek aan te spreken. Ronald Kieft zei het al bij zijn inleidend praatje: het RO is er nu nog meer voor mensen uit Den Haag en omstreken (de substantiele inhoud van deze mededeling ontgaat me enigszins, eerlijk gezegd, maar het klinkt strijdvaardig, democratisch en bijna volks, vooruit dan maar), en het publiek moet iets meemaken. Ook daarbij heb ik zo mijn bedenkingen, ikzelf maakte in het verleden regelmatig wat mee bij concerten: een esthetische kunst-ervaring.

Experimenten

Maar de moderne mens heeft ook plaatjes en tekst nodig, anders verveelt hij zich en dan zet hij de TV an. Dus wij kregen: plaatjes en tekst.Ik heb hier in het verleden mijn bedenkingen tegen uitgesproken, die neerkomen op: de muziek kan heel gemakkelijk naar de achtergrond verschuiven, een doodzonde om dat te laten gebeuren. Daaraan voeg ik toe: het artistiek peil van de voorstellingen moet gehandhaafd op een professioneel wereldpeil. Hier kom ik nog op terug.

Het concert bestond uit twee werken van Beethoven, die achter elkaar werden uitgevoerd: Wellington's Sieg, en de toneelmuziek bij Egmond, toneelstuk van Goethe. (moest ik even googelen; ik zie nu dat het Gelders Orkest deze muziek in het voorjaar heeft gespeeld! Hangt Egmond in de lucht?). Dirigent: Jan-Willem de Vriend, die zich na zijn alom bejubelde box Beethoven-symfonieen (met het Orkest van het Oosten, dat intussen ook weer anders heet) de nationale expert mag noemen op dit gebied. De uitvoering van beide werken was, dan ook, in goede handen: HIP maar niet manisch, frisse, bevlogen uitvoeringen, mooi gedetailleerd. Tempi niet extreem maar brisk, en (gelukkig maar) met de bekende fraaie RO-klank: helder, goed gearticuleerd, gebalanceerd, strijkers nog steeds fantastisch.

De muziek zelf is een ander verhaal. De Egmond-stukjes zijn bedoeld als intermezzi en begeleiding tijdens het toneelstuk. Het is theatermuziek die maar tot op zekere hoogte zelfstandig werkt, dat heb je ook vaak met balletmuziek. Het experimentele van deze uitvoering zat hem in het doen voorlezen van het verhaal van Egmond, door Wim T. Schippers als afwisselend Egmond, Alva, diens zoon, moeder en verloofde van Klaartje; JW de Vriend in een cameo als Willem van Oranje (goede spreekstem), en Cora Burggraaf als een zingende en (soms) sprekende Klaartje. Om duidelijk te maken names wie WTS sprak werd, op naast het orkest uitgerolde banieren, het relevante portret geprojecteerd, WTS in toneelkledij met bijbehorende gelaatsuitdrukking. Ik had al eerder gefronst bij aankondiging van deze geste, vreesde dat de vpro-lol het van de muziek zou winnen en dacht als vreeswekkend voorbeeld aan een soortgelijk concert, een paar jaar terug, met Freek de Jonge, die zich als een ego-maniak ontpopte. Maar het resultaat is me alleszins meegevallen, sterker nog, de combi van toneelmuziek en een sobere, uitgebeende voorstelling werkte wonderwel. Het blijft een vraag hoe je hiermee een nieuw publiek trekt, maar dat is uitdrukkelijk een hoe-vraag (om in de termen van Alva te blijven), niet een wat-vraag. Meer reclame, zou ik zeggen, zoek dat nieuwe publiek op waar het vertoeft en spreek het aan zoals het dat gewend is. Uitdaging voor de reclame-mensen van RO.

Bij Wellington's Sieg werd een deel van een oudere film over de slag bij Waterloo vertoond, aangevuld met een postmodern aandoende stop-go verfilming van de veldslag uitgebeeld door tinnen soldaatjes die zichtbaar door (enorme) mensenhanden werden geplaatst, weggevaagd, juist zoals het ook in de veldslagmuziek gebeurde. Ook hier werkte de combinatie heel aardig, de film met die tinnen soldaatjes was goed genoeg gedaan om niet amateuristisch over te komen. Ik verwijs terug naar een uitvoering van Shostakovich 7, een paar jaar terug, bij het afdraaien van een oude Sovjet-propagandafilm over de Heldhaftige Russen die het Succesvol Opnemen tegen Die Nare Duitsers; daarbij verloor de muziek haar aantrekkelijke muzikale karakter en werd het tot ondersteuning van botte propaganda; Wellington's overwinnig is te lang geleden om zich te kunnen identificeren met een van de strijdende partijen, en Napoleon is nu eerder een interessant historisch figuur dan een proto-Hitler.

Maar jammer genoeg kwam de muziek zelf niet aan het vereiste streepje. Het is een ronduit belachelijk stuk, bestaand uit het laten horen van de nationale hymnen van Engeland en Frankrijk, een verwerking (bataille) waarin uitvoerig op allerlei trommels wordt gedreund om kanon- en geweerschoten te imiteren, waarna de volksliederen nogmaals klinken maar dat van Frankrijk in mineur. Zo weet u ook weer wie die oorlog indertijd heeft verloren. Ik denk dat we dit als een van Beethoven's mindere momenten kunnen beschouwen. Hier heeft de enscenering zowaar de muziek geholpen in plaats van andersom!

En verder

Wat leer ik hiervan? Een combi van muziek, tekst en beeld kan heel voordelig voor alle bijdragende kunsten uitpakken, wat natuurlijk elke opera- en ballet-liefhebber al eeuwenlang weet. De muziek (voor mij, hopelijk ook voor de andere betrokkenen) is het hoofdbestanddeel; ik zou niet graag zien dat een Beroemde Regisseur de macht naar zich trekt en het orkest naar een bijrol verwijst. Dan kun je namelijk wel inpakken als RO, om het maar eens plat te zeggen. Hanteren van een sobere, beheerste stijl lijkt mij dan de aangewezen weg, dus ik begin maar weer eens over mijn favoriete stokpaardje: semi-concertante, semi-geensceneerde opera's, balletten met een zware en zichtbare rol voor het orkest. Het kan!, want ik heb het voor mijn ogen en oren zien en horen gebeuren.

Maar zorg er dan voor dat het artistieke peil bewaard blijft. Terug naar Egmond, en, vooral, naar WT Schippers. Hij deed het erg goed, sprak de tekst met lichte distantie uit maar zonder de loodzware ironie die ik gevreesd had. De combi met de portretten werkte, niet als een verkleedpartij maar als een adequate illustratie. Het helpt allicht ook dat WTS intussen een wat oudere, kwetsbaar uitziende man is geworden. Egmond werd er des de menselijker door, twijfelend, pleitend voor humaniteit, uiteindelijk de verkeerde gok gemaakt en in de val van een harde macher gelopen. WTS, pluim op je hoed (erbij). En RO: interessant experiment, tamelijk geslaagd uitgepakt, nu verbreden (andere combinaties uitwerken), verdiepen (artistiek peil realiseren ook op andere vlakken dan de muziek) en uitventen. Kies in het volgend seizoen misschien eens wat avontuurlijker repertoire, de muziekgeschiedenis is in dit opzicht echt een onontgonnen schatkamer. Succes!


maandag 16 september 2013

Over, langs en nabij de Lek

Water kwam vooral uit de lucht

Een paar dagen terug heb ik, weer eens, het deel van het Grote Rivierenpad gelopen dat tussen Schoonhoven en Lexmond ligt. De Grote Rivier waarvan hier sprake is, is de Lek, een van de afsplitsingen van de Rijn. Deze Lek komt uiteindelijk uit in de Nieuwe Waterweg. Als ik naar Hoek van Holland fiets, zoals ik regelmatig doe, zie ik dus Lekwater aan me voorbijstromen de Noordzee in. Maar bij Schoonhoven is het nog niet zover; daar is de Lek een brede, vief stromende laaglandrivier. Te Schoonhoven komen een paar paden samen, te weten, dit Grote Rivierenpad, het Floris-V-pad, en het Pelgrimspad. Maar juist na de oversteek van de rivier, per pont, gaan ze ook weer snel uiteen, FV en P naar het oosten, GR juist naar het Zuiden.

Nieuwpoort, zompige kades

Klaar voor de verdediging
Het eerste interessante doel deed zich al snel na deze oversteek voor, namelijk, het vestingstadje Nieuwpoort, dat na de Franse overval van 1672 van nieuwe verdedigingswerken werd voorzien en in de Hollandse Waterlinie werd opgenomen. De wallen zowel als de oude straten en gebouwen liggen er nog bij zoals toen, wat natuurlijk een bijzonder fraaie historische ervaring oplevert.


Te Nieuwpoort deed ik snel het plaatselijke supermarktje aan om wat brandstof in te slaan, het beloofde immers een frisse dag te worden. Ik was nog bezig de resten van de huzarensalade weg te werken toen ik een hekje werd overgestuurd een dijkje op, tussen twee sloten, daarachter weilanden en (natuurlijk) autowegen. En terwijl ik het zojuist aangeschafte pak melk tevoorschijn haalde, en weer terug in de tas stopte omdat het begon te regenen en ik mijn aandacht maar aan een ding tegelijk kan besteden, kreeg ik twee Enorme Koeien in zicht. De koeien zagen mij ook aankomen, misschien vanwege mijn felrode polo.
Grote Prent van Enorme Koeien

Ik benaderde ze rustig, nam wat foto's van de dames, en nam me voor ze voorzichtig te passeren. Maar het zwartbonte exemplaar had kennelijk geen zin daarop te wachten; ze schoof eerst behendig (voor zo'n kolossaal beest) achter haar collega, om dan vliegensvlug een ommetje te maken en achter me terecht te komen. Haar rustiger compane volgde en ik kon verderlopen.


Paar hekken verder, regenbuitje start nu serieus, een wipmolen die door de molenaar in de wind werd gedraaid. Het was open monomentendag en ik zag een paar mensen wat bezorgd uit het luik in de kap naar beneden kijken. 

Ik wandelde verder, door de tuin van het huis bij het gemaal (bijna bij de mensen thuis), en kwam op de volgende kade terecht, omgord, gelukkig, door bomen die nog voldoende in blad stonden om de kracht van regenbui en storm te breken. Op de foto's ziet het er allemaal duister en dreigend uit, en dat komt aardig overeen met de ervaring. Kilometers volgden, dit is een mooi pad, ik herinner me dat dit mijn eerste bevrijde (nde) wandeling was na ontslag bij tno nu bijna drie jaar geleden.

Overigens kreeg ik hier ook meer aandacht van koeien in de belendende weiden dan normaliter, misschien werkte die polo echt als een rode lap op een koe? Nieuwsgierig en angstig, eigenlijk net rendieren maar dan plomper.

Asfalt onder de voeten


Enige kilometers later verliet het pad de zompige kades en kreeg ik vastere grond, in casu asfalt, onder de voeten. Langs een groter gemaal, over meestal rustige polderwegen (maar waar automobilisten eindelijk kunnen planken, helaas voor mij), fietspad tussen bomenrijen door, naar het dijkdorpje Ameide. Een mooi dorp, paar huizen en de kerk open als monument, standbeeld, en hup de dijk op.

En weer terug de modder in

Een nogal lang stuk over deze dijk volgde, met fraai uitzicht weer op de Lek.


Tenslotte sloeg het pad rechtsaf, een smalle weg in tussen huisjes waar rommelige overblijfselen van een soort carnavalsstoet stonden en waar mannen bezigwaren met het verplaatsen van een klein grondschuivertje op een aanhanger. Dan een paar perenboomgaarden (de peren zijn rijp, niet gaar), een langer stuk tussen twee rietkragen in, vervolgens linksaf een kade op.

Omdat nu de wind anders stond stoorde de herrie van een naburige snelweg nu veel minder dan bij eerdere wandelingen, maar het bleef stormen en regenen. Toch een fraai stuk pad, tussen bomenrijen, struikgewas, meer bomen door, om uiteindelijk linksaf te slaan over het grasland van een paardenboerderij terug naar de weg over de dijk. Ik liep daar nog verder naar Lexmond, miste daar nipt de bus naar Utrecht, nam dan maar de bus naar Rotterdam, bemerkte dat deze ruim anderhalf uur over deze tocht zou doen, steeg weer uit, liep terug naar waar het pad de dijk opkomt, en trof uiteindelijk toch de (volgende) bus naar Utrecht.


Een heel aardig parcours, met behendig gekozen paden die voorkomen dat je voortdurend over geestdodende polderweggetjes loopt. Beter weer had wandelen misschien aantrekkelijker gemaakt, maar had ook meer herrie van autowegen en, allicht, hinder van op dijkweggetjes cruisende motorclubs opgeleverd. Het is nu die frictietijd tussen zomer en herfst, te nat voor een zomerjasje maar eigenlijk ook te warm voor een regenpak. Ik bedenk opeens dat mijn poncho hier misschien van pas was gekomen, aangevuld met gamaschen tegen natte broekspijpen. Het blijft behelpen, wandelen door Zompig Moerasland Nederland. Binnenkort ga ik vanuit Lexmond verder, dit is toch wel een fraai koppelstuk tussen Plat Holland en de Landelijke Linge.

woensdag 11 september 2013

Een Universum van Beren en Italiaans Dineren

Gelezen: John Irving, Last Night in Twisted River

Een paar weken terug heb ik Last Night in Twisted River (LNiTR), van John Irving, uitgelezen. Ik had het boek al een hele tijd geleden aangeschaft, was er al eens in begonnen, maar heb het nu doorgeploegd. Nouja, dat viel nogal mee; het is weliswaar een dik boek maar ook erg leesbaar geschreven.

Irving en zijn universum ben ik jaaaaren terug voor het eerst tegengekomen in de vorm van de film 'Hotel New Hampshire'. Een kenner vertelde me dat de film geen recht doet aan het boek (heb ik ook gelezen maar herinner ik me niet veel van), maar hij vergat de sterrol die Nastassja Kinski in deze film speelt. Als Beer. Geweldig! Eerlijk gezegd ben ik de rest van de rolprent een beetje vergeten, maar die Beer... oef, diepe indruk gemaakt op mijn toendertijd prille kunstbesef of zoiets.

Fast Forward naar een serieus boek. LNiTR speelt zich af in een universum dat een lezer van Irving bekend kan voorkomen. Er zitten beren in (daar heb je ze weer, nu helaas zonder NK), de wrede natuur in de Noordelijke VS, woeste kerels en gigantische bergen van vrouwen, heftige (maar niet erg expliciete) sex, vuurwapens en (hier allicht mee samenhangend) kras geweld. Een episch verhaal van de wederwaardigheden van merkwaardige buitenbeentjes, een familiegeschiedenis ook, waarin sommige onwaarschijnlijk zachtaardige helden uiteindelijk tragisch sterven, maar andere overleven door hulp van Hogerhand (maar niet van god).

Het eigenlijke verhaal is te cru en, in zijn onwaarschijnlijkheid, nogal nutteloos om na te vertellen. Bovendien zou ik daarmee de plot weggeven, zonde. Ik heb het boek met veel plezier gelezen, soms tientallen pagina's op een avond, en ik ben het met de extreem lovende knipsels uit recensies in het boek eens: hier is een uiterst ervaren rasverteller aan het werk. Het boek beweegt zich zonder al te opzichtig te schakelen van het ruwe, via het gruwelijke, naar het tedere, vaak op een enkele pagina. Een paar van de hoofdpersonen zijn zo ongewoon maar ook zo levend beschreven dat ze me nog wel even zullen bijblijven.

Hier is alleen iets raars aan de hand. De eigenlijke hoofdpersoon, een kok, blijft (wat mij betreft) wat vaal; zijn zoon, een schrijver, iets minder. De sidekick, een ruwe houtvester, gaat gaandeweg het verhaal nogal overheersen, en krijgt ook enkele minder waarschijnlijke kenmerken aangemeten als schijnbaar moeiteloze omgang met moderne technieken als fax en tiepmasjien. Aan het eind wordt hij zelfs een tragische held, in een uitgespnnen scene die waarschijnlijk de emotionele climax van het boek moet zijn maar op mij als lichtelijk onwaarachtig overkomt en, erger nog, in zijn pathos niet echt in de toon van de rest van het boek past.

En daar komt het problematische van dit boek naar boven. Het lijkt wel alsof Irving zich voorafgaand aan het schrijven een aantal doelen heeft gesteld: intergenerationele roman, brede blik op Amerika, de rol van geweld en wraak, kookkunst en schrijverschap als substantiele thema's, aangevuld met de gebruikelijke panoplie van Irvingsiaanse helden, subthema's en liefdevolle en gedetailleerde vertellingen van ambachtslieden-aan-het-werk (in casu: een kok). Hier en daar lijkt het boek schematisch te zijn ingevuld, en de schrijver-in-spe die Irving opvoert lijkt soms te fungeren als spreekpop voor wat hij (JI) de kritiek te vertellen heeft. Geinig, maar ook wat klunkig in het verhaal verweven, het blijven onverwerkte brokken, als de chocolade-chips in die koekjes.

Maar, gelukkig, JI is een voldoende bekwame schrijver om me deze zwakke plekken te doen vergeten tijdens de rit. NLiTW blijft dus een aan te raden boek, alleen misschien niet zijn sterkste. Ik zie op twee manieren het schrijverschap aan het werk: expliciet, al te expliciet, in de tekst over Danny Angel, impliciet in de manier waarop constructie door de tekst heenschemert. Dat maakt het boek, voor mij dan, minder dan volledig geslaagd.