woensdag 21 december 2022

Over de Nederlandse defensienota van 2022.

De Nederlandse defensienota van 2022 is een interessant document. Er wordt gewag gemaakt van een verslechterende internationale veiligheidssituatie, en er wordt gesteld dat de Nederlandse defensie zich daarop moet aanpassen.


De drie krijgsmachtdelen worden afzonderlijk behandeld. Zo zullen Marine en Luchtmacht de eigen slagkracht vergroten, altijd om in internationaal verband een grotere rol te kunnen spelen. De Landmacht wordt verder in die van Duitsland geintegreerd; een gezamelijk grotere slagkracht wordt nagestreefd.


Teneinde die slagkracht te vergroten mikt Defensie op een aantal ‘effecten’. Nu was ‘effecten-gebaseerd’ een paar jaar terug een hippe modekreet in (internationaal) defensiedenken, dus ik was wel benieuwd wat daar, voor Nederland uitgekomen was. Dat was:

  • Hogere gereedheid en inzetbaarheid, vooral door het wegpoetsen van achterstallig herstel en onderhoud van bestaand materieel, en het aanvullen van onvoldoende voorraden.

  • Gerichte verbetering van de slagkracht, en

  • Meer wendbaarheid, dwz, inzetbaarheid in een breder scala aan mogelijke conflicten.

De dreigingen tegen de nationale veiligheid zijn de oude bekenden: instabiliteit aan de randen van Europa, Rusland en China; georganiseerde criminelen, slechter weer en Venezuela voor het Caraibisch gebied.


In het document zie ik het gebruik van de term ‘vechten’, en, zowaar, een paar keer ‘de krijgsmacht moet kunnen winnen’, een concept dat in eerdere defensienota’s simpelweg niet voorkwam. Maar ook, vooral, dat Nederland onderdeel is van EU en NAVO, en voor zijn veiligheid overwegend afhankelijk is van effectief optreden van beide organisaties. Nederland ‘levert’ militaire capaciteiten die, naar eigen zeggen, ‘meerwaarde’ bieden, en die gelegenheid geven tot ‘specialisatie’.


Voor wat betreft militaire gevechtscapaciteiten, die moeten vooral worden gezocht in enerzijds de meer autonome bijdragen van bewapende schepen en vliegtuigen, anderzijds in ondersteunende diensten voor landoptreden. Schepen en vliegtuigen kun je moeilijk ‘modulair’ leveren, denk aan ‘wij leveren het vliegtuig, jullie hangen er een raket onder of plaatsen er een piloot in’. Idem bij schepen, het gaat om eenheden die, mocht het nodig zijn, zichzelf effectief moeten kunnen beschermen in een echte oorlogssituatie. Voor eenheden van de Landmacht geldt dat kennelijk niet of minder; daar mikt Defensie op Combat Support en Combat Service Support. Denk aan: vuursteun, transport en logistiek, inlichtingen, medische ondersteuning en onderhoud; verder zie ik in de lijsten materieel vooral verdediging tegen allerhande luchtdreigingen, van kleinschalig (vijandige drones bestrijden) tot grootschalig (raketten die buiten de dampkring vliegen vinden en mede-bestrijden).


Special Operations Forces worden uitgebreid en nader van geschikte uitrusting voorzien, maar verder ligt de nadruk bij landoptreden op het vervangen van verouderd materieel, het opwaarderen van iets minder verouderd materieel, en, zoals gezegd, het versterken van CS en CSS.


Specialismen die worden versterkt zijn dus: integrated air and missile defence (IAMD); vuursteun (uitbreiden munitiepakket van de pantserhowitser, aanschaf van allerlei mortieren, aanschaf raketartillerie), nieuwe domeinen (cyber en space). Joint optreden is uitgebreid tot multidomain opteden.


Wat mij aan de doorwerking van het ervaren hogere dreigingsniveau in concrete plannen opvalt is, dat het wegwerken van achterstallige reparatie en onderhoud als onderdeel wordt gezien van het behalen van de 2% norm. Ik zou denken dat het zuiverder en eerlijker zou zijn om de ‘nieuwe situatie’ te baseren op die 2% norm, en wat aan investeringen nodig is voor het behalen van die situatie als een eenmalige extra uitgave te beschouwen.


Er wordt geen concrete aanwijzing gegeven voor hoe vanuit een ervaring van een hogere dreiging is gekomen tot juist die innovatiespeerpunten en verbeteringen waar sprake van is. Tussen dreiging en het aanleggen van militaire voorzieningen liggen zaken als: meest voor de hand liggende dreigingsscenario’s, aard en omvang van schade aan de nationale veiligheid die zich als gevolg van die scenario’s zou kunnen voordoen, en een afweging tussen waarschijnlijkheid van scenario’s en ernst van de schade.


Het was enige decennia geleden te doen gebruikelijk dat de Landmacht met (aanzienlijk) meer geld ging lopen dan Luchtmacht en Marine, omdat militair optreden nu eenmaal voornamelijk op land geschiedt (al was het maar omdat daar de meeste mensen, en zeker het overgrote deel van de Nederlanders die moeten worden beschermd, wonen). Daar is nu geen sprake van; ruim een derde van het budget gaat naar defensiebreed materieel, 18% naar ICT. Samen goed voor meer dan de helft. Voor Luchtmacht, Marine en Landmacht gelden resp. de volgende percentages: 18,7; 6,2 en 11.6. De Luchtmacht heeft een mooie slag geslagen; aanschaf van een gering aantal F35s kost een enorm kapitaal dat zelfs bij een behoorlijk uitdeiend defensiebudget nog een bovenproportioneel beslag legt op de middelen.


Verder zou het voor de hand liggen dat er specifieke, concrete verwijzingen worden gedaan naar NAVO-afspraken waaruit duidelijk blijkt dat Nederland vooral CS en CSS levert. In welke task forces gaan die capaciteiten worden ingeklikt, wat voor operationele, tactische en technische voorzieningen worden getroffen zodat dat inklikken ook daadwerkelijk gaat lukken, wat voor oefeningen met echt personeel en echt materieel gaan worden uitgevoerd? Sterker nog, uit de (korte) reactie van NAVO blijkt dat NAVO helemaal niet zo blij is met de richting van de Nederlandse defensieinspanning; het achterblijven van investeringen in de landmacht en de aanschaf van zwaardere wapensystemen valt in negatieve zin op.


Slechts de integratie van de Nederlandse Landmacht in de Duitse wordt besproken, en zelfs daarbij wordt niet vermeld wat Nederland levert, en waarom. Andere vormen van internationale samenwerking en integratie gelden samenwerking op het gebied van mijnenbestrijding met Belgie, en samenwerking van de mariniers met hun Britse collega’s. De realisatie dat Brexit betekent dat het UK niet langer een bondgenoot is lijkt nog niet ingedaald.


Nu spelen bij het balanceren van de verschillende investeringen binnen het defensiebudget twee generieke problemen: een, het gaat om een voorziening ‘in geval van’, een verzekering. Aangezien Nederland niet van plan is om ergens een oorlog tegen een specifieke vijand te beginnen is het altijd noodzakelijk om aan risicobeheersing te doen en tot een palet aan mogelijkheden te komen. Verder is het in elk geval niet de bedoeling dat Nederland op zijn eentje een ‘echte’ oorlog gaat voeren; het wordt (dus) niet noodzakelijk geacht dat de Nederlandse krijgsmacht intern geheel gebalanceerd en met alle mogelijke en voor oorlog noodzakelijke capaciteiten is uitgerust. Twee goede redenen waarom een Nederlandse defensienota eigenlijk altijd een zekere mate aan wezenloosheid kent. Zelfs het voeren van een gevecht en het moeten kunnen winnen werd in het verleden achter onzijdig ambtelijk taalgebruik verborgen; het is een behoorlijke verbetering dat dat nu (iets) minder het geval is.


Het valt wel op dat de hele concrete oorlog die een paar honderd kilometer van de landsgrenzen wordt uitgevochten blijkbaar slechts zeer beperkt invloed heeft gehad op de samenstelling van dat palet. Artillerie wordt benadrukt (eindelijk, goed zo), er wordt een ingang gemaakt waardoor gebiedsdekkende raketartillerie weer terug kan worden gehaald, en lang uitgestelde vervangingen van basale wapens als mortieren worden eindelijk, eindelijk uitgevoerd. Allerlei zaken als C2-middelen, middelen voor cyberoorlog, logistiek, en luchtbescherming, waren altijd al een belangrijk issue en zijn niet van aard of belang veranderd. Herstel en onderhoud van bestaand materieel worden aangepakt, het werd eens tijd. Maar de noodzaak om een grotere en vooral zwaarder bewapende Landmacht te leveren wordt blijkbaar (nog steeds) niet onderkend. Een gemiste kans; zelfs op de middellange termijn wordt niet gesproken van tanks (denk aan dat Duits-Franse initiatief voor ontwikkeling van de nieuwe tank). En toch had het daar voornamelijk om moeten gaan. Tanks, om de Russen vernietigend mee te kunnen verslaan, en, mocht de noodzaak zich ooit voordoen, ook de Chinezen.


Een politieke kwestie die hierachter schuilt (denk ik, dit is mijn achterdocht die opspeelt) is, dat de Nederlandse politiek maar het liefst kiest voor militaire verplichtingen waarbij een relatief gering risico op het lijden van verliezen wordt gelopen. De lichte en middelzware eenheden van de Landmacht zullen niet in het veld kunnen treden tegen een zwaar bewapende vijand als de Russen; bij een eventuele NAVO-inzet zal dan een ander land de hete kolen uit het vuur moeten halen. Mooie taakverdeling. De enige primaire ‘hoog intensiteits’-eenheden die worden uitgebreid zijn de Special Ops Forces, de zware vuursteun, en, zoals gezegd, fregatten van de Marine en gevechtsvliegtuigen van de Luchtmacht. Allemaal heel high-tech, zeker, maar er wordt consequent voorbijgegaan aan het zware, landgebonden gevecht. Een cruciale omissie die het nut van het gehele innovatie- en uitbreidingspaket twijfelachtig maakt.


Nederland moet bereid zijn om een evenredig deel van het risico te lopen; dat uit zich in voldoen aan al (veel) eerder gemaakte afspraken over quote van het BNP dat naar Defensie gaat, maar ook in het kiezen voor militaire taken die een afbreukrisico met zich meebrengen. Door zich nogal opzichtig achter een stel ‘grote buren’ te verschuilen ontloopt Nederland een verantwoordelijkheid, wat zich zal uiten in geringere internationale invloed en, mocht de nood aan de man zijn, een geringer vermogen om zelfs de eigen (uitgezonden of geprepositioneerde) eenheden zichzelf te laten redden.


Een vorm van internationale samenwerking die mikt op Europese autonomie wordt wel genoemd, maar nauwelijks nader vormgegeven. Welke concrete militaire capaciteiten worden van Amerikaanse eenheden overgenomen, welke materieelprojecten worden opgezet op een manier die een Europese defensieindustrie houvast biedt? Maar daar komen we op het terrein van Europese defensieindustriele samenwerking, wat (herinner ik me) dertig jaar terug al een hete aardappel was, en dat is het blijkbaar nog steeds. Misschien dat ik er een ander stuk tekst over schrijf.


TvO, 21 dec 2022.


zaterdag 12 maart 2022

Over Defensie

Bij het bekijken van het nieuws over de Russische oorlog tegen Oekraine werd opeens mijn oude defensie-interesse weer wakker. Ik heb een paar raas-artikelen geschreven, waarvan ik er een hieronder publiceer.

De veroveringsoorlog die Rusland voert tegen en in Oekraine heeft een aardverschuiving in het denken over defensie in Europa teweeggebracht. Ook Duitsland, dat zo graag op zijn geschiedenis wijst om maar achterover te kunnen blijven leunen, neemt nu grote schreden. En zelfs het Nederlands politiek denken over defensie lijkt uit zijn decennialange winterslaap te ontwaken.

Een aantal vragen dienen zich aan. De meest basale vragen zijn: is de Nederlandse defensie nu adequaat, en zo nee, wat is de juiste omvang en samenstelling van de Nederlandse defensieinspanning? Hoe nestelt de Nederlandse defensieinspanning zich in Navo en EU-verband, hoe moet het verder op de (ultra-)korte termijn, wat voor consequenties hebben de gebeurtenissen op de middellange termijn voor de verdere ontwikkeling van de krijgsmacht, en hoe ziet de verdere toekomst eruit.

Het korte antwoord is: nee; de Nederlandse krijgsmacht is nu niet in staat om een oorlog te voeren. De huidige defensieinspanning moet worden opgevoerd naar 3% van het BNP, dus ruim boven het in 2014 in Navoverband afgesproken percentage. Dat extra geld gaat vooral naar de aanschaf van zwaar landmachtmaterieel en extra gevechtsvliegtuigen. Over 5 jaar kan het vooruitzicht nog ongunstiger uitpakken vanwege de te verwachten dynamiek van de Chinese machtsontplooiing en van het mogelijk wegvallen van steun van VS en VK. Daabij moet Nederland zich instellen op het verdedigen van democratie die wereldwijd onder zware druk staat, in een militair onderliggende positie.

Dit maakt dat zowel de Defensienota als de bestaande Visie voor 2035 moeten worden aangepast. De Nederlandse politiek moet zich hervatten en het onwaarschijnlijke doen: tijdig pro-ageren, in bondgenootschappelijk verband, op de acute dreiging van Russische militaire agressie; tegelijkertijd adequate voorbereidingen treffen voor de middellange termijn en de lange termijn. Het gaat veel geld kosten: politiek pijnlijke ingrepen, maar noodzakelijk.

Hoe kom ik tot deze krasse uitspraken?

Om mee te beginnen moet worden vastgesteld op welke manieren de Nederlandse defensie tegen deze opponent (al dan niet) zou zijn opgewassen. Een vraag die niet hypothetisch is, immers, een aanval op een Navo bondgenoot wordt gelijkgesteld met een aanval op Nederland. Een betrekkkelijk Russisch militair ‘succes’ -bijna onvermijdelijk zal de verdediging van Oekraine tegen Rusland bezwijken- kan Putin ertoe verleiden om door te stoten naar nog wat voormalige onderdelen van het oude Sovietrijk, de Baltische staten; of om bv de verdediging van Polen te ‘testen’. De reactie van Navo, tot nogtoe, is indirect en terughoudend geweest: verbale veroordelingen, aankondigen van economische sancties, haastige wapenleveranties aan Oekraine. De EU heeft vooralsnog geen reeele zware militaire capaciteit, en speelt vooral een politieke rol. Het valt nu niet vast te stellen waar de feitelijke lijn in het zand ligt, en of Navo wel bereid (en in staat) is om die lijn te verdedigen. De Nederlandse krijgsmacht beschikt op dit moment over niet meer dan een symbolisch vermogen om oorlog te voeren, of, zoals het in neutrale ambtelijke taal heet, operaties uit te voeren ‘hoog in het geweldsspectrum’. Het hiervoor benodigde materieel ontbreekt vrijwel geheel, afgezien van enkele tientallen pantserhouwitsers, minder dan 20 tanks (van de Duitsers geleased), een gering aantal zware mortieren en een kleine luchtmacht. Strategische voorraden (aan munitie, onderdelen, brandstof) voor een langere oorlog zijn er nauwelijks; de vergelijking met het gebrek aan door Nederland getroffen voorbereidingen voordat Covid toesloeg dringt zich op.

Het percentage van 2% van het bnp te besteden aan defensie, zoals in Navo afgesproken in 2014, is een willekeuring getal. Het weerspiegelt een reactie op de dreiging zoals Navo die in 2014 zag, en ziet op een eerlijke verdeling van de pijn (niet-productief uitgegeven geld) door aan alle lidstaten een vergelijkbare last op te leggen. Nederland haalt dit percentage bij lange na niet, er gaan politieke stemmen op om de defensiebegroting langzamerhand enigszins te verhogen tot meer in de buurt van dat percentage. Vanwege deelname in het grotere geheel is het onmogelijk om een direct verband te leggen tussen aard en omvang van de dreiging tegen Nederland, en de wenselijke omvang van defensie. De dreiging is nu aanzienlijk groter is dan in 2014, dus een hoger bedrag is aan de orde: 3%.

Een van de voor veel Nederlanders kennelijk schokkende ervaringen is de ‘ouderwetse’ aard van de Russische oorlogsvoering. Het gaat om een klassieke militaire aanval met zwaar materieel, waarin bijvoorbeeld cyber wel een belangrijke ondersteunende rol speelt, maar niet meer dan dat. Het aanbod van onze premier aan Zelensky, een paar weken terug, om onze defensiehackers in te zetten maakte daarom een nogal amechtige indruk. Wie zich tegen de Russische krijgsmacht wil verweren moet over een zware militaire capaciteit beschikken.

Verder is er de kwestie van taakspecialisatie binnen Navo en EU, en de volgens sommigen daaruit voortvloeiende efficientiebesparingen. Nederland heeft de facto voor een vorm van taakspecialisatie gekozen door slechts een lichte gevechtscapaciteit in Navo in te brengen, en door het vermogen tot oorlogsvoering tot op een symbolisch niveau terug te brengen. Het lijkt erop alsof Nederland zich zo terugtrekt op een minder riskante rol. Het voeren van het gevecht en het eruit voortvloeiende sneuvelen van personeel wordt dan aan de bondgenoten overgelaten. Dat wekt bij dezen natuurlijk geen gevoelens van erkentelijkheid op. Het belemmert het ontstaan van de politieke goodwill die voor een succesvol bondgenootschap zo noodzakelijk is.

Taakspecialisatie is zinvol waar het capaciteiten betreft die slechts zinvol op bovennationaal niveau kan worden geregeld, zoals early warning (AWACS), zwaar luchttransport, logistieke ondersteuning, aankoop en exploitering van strategische communicatie- en commandomiddelen, het aanleggen van munitievoorraden. Verder is het nuttig dat de industriele capaciteit ontsnipperd wordt. Maar dat is een pijnlijke kwestie voor middelgrote landen die (nu nog) proberen een zo breed mogelijke industriele capaciteit omhoog te houden. Het is in elk geval geen reden om af te zien van snelle hernieuwing van het militair vermogen van de krijgsmacht: de tijdsschalen overlappen simpelweg niet, tegen de tijd dat de industrie geconcentreerd is zijn we vele jaren verder en zo lang kunnen we niet wachten.

Bovendien brengt de huidige vorm van taakspecialisatie met zich mee dat Nederlandse militaire operaties voor effectiviteit en veiligheid van het personeel afhankelijk zijn (en zouden blijven) van de bereidwillige, alerte en adequate samenwerking van bondgenoten. Mocht die eens een keer ontbreken of te laat komen staat onze krijgsmacht naakt in de kou, met alle gevaren voor het personeel, het welslagen van de operatie en van het Nederlands internationale aanzien van dien. Een Nederlandse bijdrage aan Europese veiligheid is er het meest erbij gebaat als de Nederlandse krijgsmacht zich (in geval van nood) succesvol op zijn eentje tegen waarschijnlijke opponenten zal kunnen verdedigen. Daarvoor is een breed samengesteld pakket aan eenheden en middelen noodzakelijk.

Er bestaat een Nederlandse politieke neiging om aan te schuiven bij VS en VK. Hierbij moet aangetekend dat de coalitievastheid van de VS onder andere afhangt van de vraag of Trump over twee jaar terugkomt als president (bepaald niet ondenkbaar); het VK is onder het huidige conservatieve bewind evenzeer een wispelturige ‘vriend’ geworden. Nederland doet er goed aan om voorzichtig te zijn met het inbedden van eigen capaciteit in die van het VK, en om altezeer te rekenen op eeuwigdurende strategische steun van de VS. Er moet op zijn minst een reserve zijn (hopelijk binnen EU-verband) voor wanneer blijkt dat we er alleen voorstaan.

Een ander argument dat hier en daar opduikt is, dat Navo zoveel meer aan defensie uitgeeft dan Rusland, China en de rest van de wereld bij elkaar. Dat miskent het gegeven dat in Navo-landen militaire capaciteit nu eenmaal duurder is vanwege ‘onze’ hogere economische ontwikkeling (dezelfde tank is goedkoper te bouwen in Rusland dan in Duitsland). Bovendien is er het gegeven dat de defensieinspanning van Navo uit geo-strategische gegevenheden expeditionair van aard is, en gericht op power projection. De VS liggen immers aan de overzijde van de Atlantische Oceaan; alleen al om het strijdtoneel te bereiken moeten duur transport en power projection plaatsvinden. Rusland en China kunnen zich een inherent goedkopere defensie veroorloven omdat ze voornamelijk op power projection over kortere afstand gericht zijn, en omdat ze voor de langere afstand ‘slechts’ de projectie van vooral de VS ‘hoeven’ te verstoren. Resultaat van deze factoren is dat een effectieve aanvalscapaciteit voor Rusland aanzienlijk goedkoper te realiseren is dan een evenzeer effectieve verdedigingscapaciteit voor Navo. Het gaat, kortom, niet om de vraag hoeveel geld je eraan uitgeeft, maar om de vraag of het vereiste militaire vermogen wordt gerealiseerd.

Voor wat betreft de (ultra-) korte termijn moeten we het doen met de krijgsmacht die er nu is. Bestaande eenheden dienen te worden ingepast in de daarvoor klaarstaande Navo-structuren en te worden opgesteld op de plaatsen die in gevaar zijn: de Baltische staten, Polen, Slowakije, Hongarije en Roemenie. Tekortschietende voorraden aan, vooral, munitie, dienen zo snel mogelijk te worden aangevuld. Op de korte termijn, zeg, de komende maanden, moeten die voorraden nog verder worden uitgebreid en kan een begin worden gemaakt met verruiming van de voorraden draagbare antitankwapens en luchtdoelraketten. De vooruitgeschoven eenheden zullen met plaatselijk aanwezige onderdelen van bondgenoten tot constructieve operationele en taktische samenwerking moeten komen. Oefeningen in het veld (dus niet alleen scenario-oefeningen door hoofdkwartieren) zijn daarvoor het aangewezen middel.

Op de middellange termijn, de komende paar jaar, moet zo snel mogelijk het vermogen van de krijgsmacht worden hersteld om in een echte oorlog succesvol op te treden. De Russische operaties in Oekraine laten zien wat de relevante vijandige capaciteiten zijn die moeten kunnen worden overwonnen: grote aantallen tanks en ander zwaar bewapend pantser, een hele range aan vuursteunmiddelen, aanvalsvliegtuigen, zwermen kruisvluchtwapens die ingezet worden om luchtverdedigingscapaciteit uit te schakelen, en een offensieve cybercapaciteit. Wil de Nederlandse krijgsmacht zich hiertegen kunnen verweren dan zijn eenheden uitgerust met zware geweldsmiddelen noodzakelijk. Afdoende aantallen moderne tanks (met bij de tijd passende bewapening, denk aan het nieuwe 130mm kanon van Rheinmetall); artillerie van voldoende kwantiteit en varieteit: aanzienlijk meer pantserhouwitsers, zware mortieren, en aanvulling op het vlak van enerzijds gebieddekkende, anderzijds lichtere en beweeglijker vuursteun, te weten, MLRS en CV90 uitgerust met 105mm kanonnen. Meer capaciteiten voor luchtsteun, vermoederlijk eerder door aanschaf van een aantal eenvoudiger gevechtsvliegtuigen bv van het type JAS-39. Middelen om de grote luchtverdedigingseenheden zelf te verdedigen tegen die zwermen waarover ik het zojuist had. En, uiteraard, een defensieve en offensieve cybercapaciteit.

Dit alles gaat voorbij aan de rol van de Marine, wat misschien voor de hand ligt (tussen Europa en Rusland ligt immers geen zee) maar ook onterecht is. De Russische marine zal als doel hebben om Amerika te scheiden van Europa, en om de snelle aanvoer van Amerikaanse militaire eenheden te verhinderen. De Nederlandse marine heeft een strategisch vitale taak bij het openhouden van die verbindingslijnen. Nog meer dan bij landmachtmaterieel het geval is moet deze situatie worden aangevlogen ‘as is’; het ontwikkelen, aanschaffen, laten bouwen en invoeren van nieuw maritiem materieel duurt bijna even lang als bij de luchtmacht. De instroom van nieuwe onderzeeboten zal, naar verwachting, nog vele, vele jaren duren, dus zelfs op de middellange termijn is daarvan nauwelijks respijt te verwachten. Wellicht kan de bewapening van de patrouilleschepen van de Hollandklasse worden uitgebreid met onderzeebootbestrijdingsmiddelen.

De lange termijn ligt nog open. Hoe de Russische dreiging zich (ook in politiek opzicht) ontwikkelt is ongewis. Of en hoe Europa op een groeiende Chinese dreiging ingaat nog meer. En, zoals gezegd, de samenwerking binnen de bestaande bondgenootschappen kan niet als een eeuwigdurend gegeven worden opgevat. Hoe dan ook zal democratie wereldwijd onder toenemende druk komen te staan. Een aanval op een democratisch land aan het andere eind van de wereld moet worden beschouwd als een aanval op ons; die notie moet worden omgevormd tot een feitelijke coalitievorm met wederzijdse bescherming ingebouwd, zodat landen als Zuid Korea, Taiwan en Japan er niet alleen voor staan.

Ook op technisch gebied is sprake van fluiditeit. Cyber en space zullen op de middelange termijn hun plaats in het totale defensieplaatje opeisen. Bestaande wapensystemen worden nog verder vervolmaakt, en aangevuld met nieuwe types. In de verhoudinng tussen gevechtsvliegtuigen en drones zal zich een verschuiving voordoen naar bewapende drones. De pantserhouwitser zal tzt worden vervangen door een ander vuursteunmiddel. Met een hervonden strategisch doel en een afdoende budget moet het mogelijk zijn tzt beredeneerde keuzes te maken uit al die technische mogelijkheden. Nu nog de politieke wil.