maandag 24 februari 2014

Waterliniepad en Steden als TV-persoonlijkheden

Op pad van Gorinchem naar Culemborg

Heel lang gelee, toen ik nog TV keek, kwam af en toe een program voorbij dat 'van gewest tot gewest' heette. Ik kan me er niet veel meer van herinneren dat steevast steden als Gorinchem en Culemborg werden aangedaan, mooie oude Nederlandse steden die er misschien wat gemoedelijker uitzagen dan de Hollandse steden, waar het leven wat langzamer leek te gaan, en waar mensen in een aantrekkelijk(er) accent spraken. Gorinchem is ook een doorgangspunt voor een aantal langeafstandswandelingen, en ook Culemborg heb ik daarvoor al een paar keer aangedaan. Maar totnogtoe was ik nog nooit van G naar C gewandeld. Gisteren dus voor de eerste keer.

Maar ik heb deze wandeling al wel eens in twee delen gedaan, uit/instijgen in Leerdam, ook bekend van het Grote Rivierenpad. Gorinchem wordt ook aangedaan door het Pelgrimspad, en ik kwam behoorlijk in de buurt van het traject van het Maarten van Rossumpad. Een andere distinctie die dit specifiek traject deelt met een select clubje andere is dat het om een werkelijk enorme afstand gaat. Ik kwam uit op iets van 34 km, en ik voel nu een lichte spierpijn in mijn bovenbenen. Lekker afzien dus.

Een voordeel van dit pad is, dat ik in Gorinchem niet hoefde te rennen om een pont te halen. Het pad loopt langs de muren, met uitzicht op poorten, een fraaie molen, en een beeld met mij onbekende betekenis.
Molen op de muur
Na een aantal kilometers over de dijk langs de Waal keert het pad landwaarts, over weggetjes langs maneges, boerderijen, tussen eindeloze rijen bomen. Ik stak een paar keer een snelweg over, en, jawel, de Betuwelijn. Regelmatig liep ik langs waterpartijen, die hier ruim in het landschap aanwezig zijn.

Waterpartij nabij Kedichem
In de buurt van Leerdam kruiste ik het Grote Rivierenpad, dat hier deels opgaat met het Waterliniepad. Dus zag ik nogmaals de scheve toren van Acqoy, het fort bij Asperen, en de grote aantallen bunkers [Nederlandse term: groepsschuilplaatsen] langs de dijken.

Opvallend waren de werkzaamheden die her en der in het land plaatsvonden. Rijen bomen lagen, gekapt en van takken ontdaan, op de grond, en sloten en vaarten werden uitgebaggerd. De beschoeiingen van plassen in het gebied dat 'Klein Hoogland' heet worden op dit moment gerepareerd, maar voor je iets kunt herstellen moet het kapot zijn, en daar zorgen de enorme graafmachines die het werk klaren ook voor. Ik moest ploeteren over nogal geruineerde weggetjes, net als over de vaartkant langs de Prijssche Wetering, waarop de uitgebaggerde nog maar net wat gedeponeerd. Zal over een weekje wel weer begaanbaar zijn.

Nabij Culemborg heb ik de verleiding weerstaan om de kortste weg naar het station te nemen, om nogmaals langs een van de zo vele nog in het landschap aanwezige oudere verdedigingswerken te wandelen. Fort Everdingen en Werk aan de Spoel liggen nog steeds dominant in het lage landschap. Het zou onderhand aardig zijn om zo'n fort ook eens te bezoeken. Vanaf de graskades langs de rivier (de Lek) had ik een fraai uitzicht op de spoorbrug die hier in het namiddag-winterzonnetje lag te baden.

Brug in het zonnetje

Het was mooi geweest, ik nam een kortere weg die niet door het centrum van Culemborg leidde naar het station waar ik om iets voor 6 aankwam.

donderdag 20 februari 2014

De Negentiende Eeuw volgens Umberto Eco

Umberto Eco slaat nogmaals toe...

Een paar weken terug ben ik, in gezelschap van enkele geschiedenis/sportvrinden, in Zuid-Duitsland geweest om te sneeuwwandelen in het Zwarte Woud. Er lag niet veel sneeuw, maar ook zonder is het prettig lopen aldaar, ook nog in aangenaam gezelschap. Een laatste dag bezochten we Freiburg, een fraai en redelijk bewaard gebleven stad(je) met een bijzonder aantrekkelijke Dom. Ik kocht er, om bij het wachten op de trein iets te lezen te hebben, het meest recente boek van Umberto Eco, in het Duits, Der Friedhof in Prag.

Enkele tientallen jaren terug had ik al eens een Eco gelezen, De Naam van de Roos. Vervolgens meen ik ook de Slinger van Foucault tot me te hebben genomen, maar daar herinner ik me niet veel van, hoogstens dat het ging om een wel zeer uitvoerige fabulatie, een herschrijven van de Europese geschiedenis tot een onoverzichtelijke samenzwering. En juist dat doet Eco in dit laatste boek weer, maar dan een stuk leesbaarder. Het kan natuurlijk ook zijn dat ik sindsdien wat geleerd heb.

Eco beschrijft een dagboek van een Kapitein Simonini, een man uit Piemont die een carriere als opstandeling met Garibaldi, journalist/spion en, vooral, agitator achter de rug heeft. Dagboekaantekeningen van Simonini wisselen af met interjecties van Abbe Dalle Piccola, een monnik die in een apartement belendend aan de kamers van Simonini schijnt te wonen, en met de observaties van een alwetende verteller/observant. Simonini is bij een dokter Froide in behandeling, het zal Freud wel zijn. Hij vertelt over zijn activiteiten als vervalser van testamenten en andere juridische papieren, zijn belangrijkste broodwinning, alsmede over de daaraan gerelateerde activiteiten als spion.

In die laatste hoedanigheid is Simonini er vooral mee bezig zijn verscheidene opdrachtgevers tevree te stellen. Waarheid of zelfs waarachtigheid blijken van geen belang te zijn, plausibiliteit en overeenkomst met al bestaande vooroordelen van het publiek-van-het-moment zijn dat wel. Zo komt Simonini erachter dat het heel wat veiliger en lucratiever is om een spion te spelen dan te zijn; inhoud doet er niet toe, dat is duidelijk.

De avonturen van de hoofdpersoon zijn, op zijn minst, picaresk te noemen; de manier waarop hij laconiek is over de noodzaak af en toe iemand te vermoorden is zelfs wel komisch. Aardige schrijverstruc is, dat Eco duidelijk maakt dat zijn hoofdpersoon het enige fictieve karakter is; alle overige personen zijn historisch, hebben gezegd en geschreven wat ze hier ook zeggen en schrijven.

En daar wordt het allemaal wat minder vrolijk, want de teneur van al die geheimzinnigdoener is het opwekken van haat jegens Vrijmetselaars, Jezuieten, en, vooral, Joden. Simonini jat van een van zijn collega-schrijves het [al tweedehandse] idee van een samenzwering op het Joods kerkhof in Praag. Eerst zijn het de Jezuieten die hier elkaar beloven de wereld te veroveren. Simonini recyclet dit verhaal enkele malen, herschrijft het al naar gelang zijn publiek, en komt uiteindelijk uit bij een antisemitische versie, die hij aan een vertegenwoordiger van de Russische geheime dienst verkoopt. Deze construeert uit dit afgelabberde smaadschrift de sindsdien berucht geworden Protocollen van de Wijzen van Zion. Hitler citeert instemmend met dit ranzig document, en in de Arabische wereld alsmede in Rusland is het gewoon nog te koop als een historisch werk. De Duitse vertaling van Eco noemt, tegen het eind van het boek, ook enkele malen de term waarin Simonini zwelgt: Endlosung. Brrr...

In technisch opzicht gaat het hier, zonder meer, om een knap gecomponeerde roman. Het samenbrengen van al die ranzige en onaangename samenzweringen, spionnageacties, revoluties en provocaties die de negentiende eeuw -ook- een zo smerige bijsmaak geven, erg knap gedaan. Niemand die hier zijn eigen antisemitische theorietjes uit kan halen [ze bestaan nog steeds hoor, kijk maar eens op de publieke 'discussies' van nu.nl]. Maar ondanks bewondering voor de grote vaart waarmee de dagboekaantekeningen je door het verhaal jagen, de knappe sfeerbeschrijvingen van het publieke domein in laat-negentiende-eeuws Frankrijk, en de intellectuele kunsttoer die het is geweest om al die informatie in een enkel boek te persen, twijfel ik toch. Wil ik niet ook een afsluiting van een roman zien, een hoofdpersoon die een interessante ontwikkeling meemaakt, een fijnzinnige psychologische beschrijving van een sociale omgeving die niet direct uitkomt op het riool van Parijs? Jawel, dat wil ik!, dus, verder met het volgende boek. Fraai gedaan, maar laat een onbrevedigd gevoel achter.



Het Einde van het Hollands Kustpad

Hollands Kustpad ten Einde?

Een paar weken terug, de precieze datum ontsnapte me even, heb ik het mij nog resterend deel van het Hollands Kustpad gelopen. Aan het eind had ik het gevoel echt iets volbracht te hebben; bij nader beschouwing had ik ook een fikse blaar op de hiel van mijn linkervoet, en een gat in de binnenbeschoeiing van mijn linkerschoen, merkwaardigerwijze precies op dezelfde plaats als de blaar. Huid repareert zichzelf (gegeven enige tijd), maar die schoen moet nu even in de ruststand. Ze verslijten echt!

Om redenen van logistieke efficientie (aansluiting van bussen en treinen) besloot ik om in Den Helder te beginnen, en vandaaruit naar het zuiden te wandelen. Bij het maken van mijn overwegingen moet ik vergeten zijn even naar buiten te kijken, want de bijzonder straffe en schrale zuidewind die ik op het hele traject aantrof had ik natuurlijk ook thuis al kunnen opmerken. Niet gedaan, me in tram en trein begeven om na enkele uren tuffen over het niet erg inspirerende Noord-Hollandsche Landschap (westelijk Nederland bestaat sinds enkele decennia uit een enorme buitenwijk, afgewisseld met nog een paar weilanden en hier en daar een sloot) in Den Helder gearriveerd. De gebruikelijke vlaggetjes waren duidelijk op palen en kastjes aangebracht, het is niet moeilijk de weg hier te vinden.

Den Helder moet, ik had het al eens gemerkt, een van de lelijkste steden zijn die ik ken. Van een aardig, oud centrum is nauwelijks sprake, het lijkt wel alsof het allemaal van die deprimerende buitenwijken zijn, schraal als de Noordhollandsche Wind die ik er, even later, buitendijks aantrof. Gelukkig voert het pad al spoedig over de dijk heen, hier ook werkelijk en zichtbaar de bescherming van het land, en kwam ik aan de grens tussen Waddenzee en Noordzee terecht. Ik had al snel de wind direct tegen, en dat bleef zo.

Na enkele kilometers over die zware buitendijk trok het pad de duinstrook in, die hier niet heel erg breed is. Wel grappig om, hoog in de duinen, de diepe polders in te kijken, al die rechte sloten, je kunt de contouren van de oude binnenmeren redelijk goed zien. Even later verdwenen die onder de buitenwijkjes van Julianadorp, zelf niet veel meer dan een (iets) oudere buitenwijk. Holland op zijn op-een-na-Lelijkst (Den Helder wint).

Maar gelukkig trekt het pad even later iets landinwaarts, zelfs tussen bosschages door, langs campings en iets oudere bebouwing, doorheen een gebied waar veel paardenmanages liggen. Het afbuigpunt van het pad naar de Afsluitdijk komt in zicht, ik wandel verder naar het Zuiden, richting Callantsoog. Dit dorp lag nogal op de schop, maar het straalt toch iets van gemoedelijkheid, zelfs gezelligheid uit, en (lees ik op de muren van een enkele supermarkt) de winkels zijn er werkelijk dag-en-nacht geopend. Waarschijnlijk heeft dit dorp een regioverzorgingsfunctie; zeker had het, kortstondig, een wandelaars-verzorgingsfunctie, want ik kon er mooi bij de plaatselijke bakker een stel warme oliebollen aanschaffen [op zondag!], brandstof voor de laatste etappes.

Die verlopen langs de rand van een natuurgebiedje, het Zwanenwater, dat zelf helaas goeddeels ontoegankelijk lijkt. Even later, het schemert al, kan ik een afslag richting zee nemen, de Pettemerduinen in. Aan de ene kant ligt het gebied van ECN, het Energiecentrum Nederland, waaraan het EU-gebied ligt dat ook thuis is voor de experimentele kernreactor. Ik wandel verder, door snel dichter wordende duisternis, door het mooiste gebied van deze tocht. Even later kom ik in Petten uit, loop ik naar de plaatselijke bushalte, alwaar blijkt dat ik maar een paar minuten hoef te wachten. Het pad is, voor mij, kortgesloten, hoogstens zal ik nog eens het stuk naar de Afsluitdijk lopen. Wat daarachter ligt (Friesland, Groningen) is te ver weg voor een dagtocht... maar belooft wel een heel wat aantrekkelijker wandelgebied te zijn dan althans veel van de stukken pad in dit karige, schrale en vale Noord-Hollandse landschap.

Paar Boeken over Muziek

Paar Boeken over Muziek

De afgelopen maanden heb ik een paar boeken over muziek gelezen: "De wereld van de Bach cantates" van Christoph Wolff en Ton Koopman; "Prokofiev, From Russia to the West 1891-1935" van David Nice, en "Zemlinsky" van Antony Beaumont. Ik ben zo onvoorzichtig geweest om niet direct na het uitlezen van deze werken een paar aantekeningen te maken, dus ik kan een beetje opnieuw beginnen voor dit stukje. Eigenschuld, en ook niet heel erg eigenlijk.

Alweer die kantates van Bach

Het boek van Wolff en Koopman is een verzamelbundel van drie eerder uitgegeven werken, te weten, Deel 1, J.S. Bachs geestelijke cantates: van Arnstadt tot Koethen; Deel 2, J.S. Bachs wereldlijke cantates; en Deel 3, J.S. Bachs kerkelijke cantates uit Leipzig. Elk deel bevat een aantal essays van ter zake deskundigen, en het geheel stond onder redactie van beide schrijvers (die ook zelf verscheidene hoofdstukken voor hun rekening nemen). Elk van de drie delen valt uiteen in twee helften: 'Bach en zijn wereld', en 'De werken en hun wereld'.

Uit bovenstaande onderverdelingen valt op te maken dat Bach (JSB) zich, voor wat betreft zijn vocale werken, zowel op geestelijk als op wereldlijk gebied heeft begeven. Eigenlijk, zo blijkt steeds in het boek, zou het beter zijn om dit perspectief op zijn kop te zetten: JSB heeft zijn muziek gecomponeerd voor die 'markten' die in zijn tijd gangbaar waren, maar het gaat steeds om dezelfde muziek. In de cantates wordt dit letterlijk waarheid, omdat JSB hele delen uit (wereldlijke) concerten heeft hergebruikt in cantates, en vice versa. Maar ook in minder directe zin is er spake van een ongedeeld oeuvre: dezelfde vormen, technieken, en inspiratie komen we tegen in beide typen cantates. Op die manier heeft JSB ook een voetje in het enige in zijn tijd gangbare genre dat hij niet heeft bedreven: opera. Verscheidene van de cantates werken als mini-opera's, en zowel de vormentaal als de affectenwaaier van de opera zijn (wel degelijk) in de cantates terechtgekomen.

Het is feitelijk verbluffend hoeveel van de cantates bewaard zijn gebleven als we de manier waarop ze zijn overgeleverd in ogenschouw nemen. Veelal zijn hele cantates slechts bij zuiver toeval nog intact; een ijverige verzamelaar is aan het werk gegaan, een van zijn zonen heeft uit pieteit nog het een en ander bewaard, in duistere archieven terechtgekomen en later weer opgedoken, of cantates kunnen worden gereconstrueerd uit in andere werken terecht gekomen materiaal. Maar, om gek van te worden, op deze manier zijn ook aanwijzingen bewaard gebleven van wat verloren is gegaan. Een hele jaargang kerkelijke cantates zou zo kwijt kunnen zijn geraakt (zelfs dat valt niet met zekerheid vast te stellen), en, misschien nog erger, het overgrote deel van de wereldlijke cantates is zeker verdwenen. De -nu- scheve verhouding tussen wereldlijke en geestelijke muziek zou, bij nader inzien, recht moeten worden getrokken. Maar waarmee? We weten het niet. Ik herinner me van mijn geschiedenisstudie dat -beginnend met de middeleeuwen- een enorm papieren archief is overgebleven, maar dat veel van toeval afhangt, en veel op het moment van produktie niet de moeite waard te bewaren werd beschouwd. Ik stel me zo voor dat door onwaarschijnlijk toeval toch nog enkele tientallen cantates worden teruggevonden; de bekende dirigenten kunnen dan zuchtend en steunend weer aan de slag, en volgende edities van hun werken worden weer enkele centimeters dikker. Het zal er wel niet van komen.

Een bijzonder nuttig gevolg van de benadering van dit boek, zowel JSB als zijn werk in hun omgeving te plaatsen, is wel, dat het een blik biedt op de sociologie van de muziek (de adellijke, burgerlijke en religieuze omgevingen), op de positie die muziek in de Lutheraanse dienst innam, maar ook op de zich ontwikkelende technische kenmerken van compositie en uitvoering van muziek. Zelfs de hedendaagse (HIP) uitvoeringspraktijk komt ter sprake; Ton Koopman is per slot van rekening beroemd om zijn opname van de volledige cantates in authentieke stijl.

Het blijft moeilijk om in tekst uit te leggen hoe JSB zich nu precies tot zijn muzikale voorgangers en tijdgenoten verhield, en hoe hij, tegen het eind van zijn leven, al werd ingehaald door de opkomende rococo-stijl van collega-componisten. Een set aan begeleidende cd's met uitleg had kunnen helpen. Opzet van het boek, met de vele bijdragen van verschillende schrijvers, maakt dat het stilistisch niet een geheel is, en dat verscheidene gevallen van overlap optreden. Soms moet een belangrijke conclusie, bijvoorbeeld over de authentieke uitvoering, worden gebaseerd op een enkele opmerking uit een enkele brief. En verder zou de receptiegeschiedenis van Bach mij heftig interesseren. Maar dat is weer een ander studieterrein; ongetwijfeld zijn er universitaire vakgroepen die zich er full-time mee bezighouden. Eens naar zoeken.

Prokofiev, ook al in zijn wereld geplaatst

De schrijver van de biografie van Prokofiev (Prokovief, Prokofjev, Prokovjef?) is er al evenzeer als die van het cantatesboek, erop uit om Prokofiev in zijn omgeving te zetten. Nu is er van zijn leven en van zijn omgeving veel meer bekend dan van Bach, wat het mogelijk maakt een waarachtige biografie te schrijven. Het knappe van dit boek is dat zowel persoonlijke omstandigheden, de directe sociale (en muzikale) omgeving, en de inhoud van de muziek zelf ter sprake komen, waar veel biografieen het bij het persoonlijke houden. Ik zocht het weblog van de schrijver (David Nice) op, en vond iemand die volledig in (klassieke) muziekcultuur is ondergedompeld, een verbazingwekkend brede belangstelling en diepe kennis. Diezelfde diepgang tref ik in deze biografie aan.

Deel een van het boek behandelt de vroege jaren van Prokofiev, en heet (dan ook): Russia, childhood and youth, 1891-1918. Prokofiev was een wonderkind (in een tijd waarin het al een leven kan duren om de bagage van tien eeuwen klassieke muziek te verwerken) dat al vroeg zulke iconische werken componeerde als Ala en Lolly, de Scythische Suite, de eerste twee pianoconcerten, de eerste pianosonates en de opera 'De Gokker'.

De Russische revolutie bracht hem ertoe Rusland te verlaten. Nadien lijdde hij het bohemiem-leven van een reizend pianist (hij schreef de pianoconcerten en sonates voor zichzelf) en componist van een aantal van de belangrijkste balletten, symofonieen en kamermuziek van de twintigste eeuw. Grappig ontnuchterend en mystifierend tegelijkertijd is het, te lezen over het dagelijks leven van Prokofiev, zijn vakanties en socializing terwijl hij bezig was weer het zoveelste stralende meesterwerk te vervaardigen. Jawel -zeg ik met Taruskin- moet muziek in zijn maatschappelijke omgeving worden gezien, maar -breng ik daartegenin- een muziekstuk heeft ook een eigen, intern leven dat zich -op zijn minst deels- aan zijn ontstaansgeschiedenis onttrekt. Ik blijf, kortom, zitten met de vraag: Waar haalt hij het vandaan?

Het boek eindigt aan de vooravond van Prokofievs beslissing zich weer, met zijn gezin, te vestigen in wat intussen de Soviet-Unie was geworden. Het tweede deel van de biografie is 'work in progress', althans, dat is wat Nice op zijn weblog zegt. Hopelijk komt het tweede deel ook nog eens uit.

Wat deze biografie zo sterk maakt is dat de culturele omgeving van Prokofiev wordt geschetst, zowel in institutioneel opzicht (o.a. de verscheidene organisatievormen waarin muziek en componisten zich voegden in de Soviet Unie) maar ook persoonlijk (vriendschappen met Myaskovsky, die andere gigant wiens muziek nooit meer wordt uitgevoerd), met de beroemde impressario Diaghilev, met oudere componisten als Glazunov, Rimsky-Korsakov, Stravinsky) en voor wat betreft publieke ontvangst van het werk. De verhoudingen met  kunstenaars uit andere disciplines zijn fascinerend, het leest als een verslag van cultureel Europa in het interbellum. Ook geweldig om te zien dat Prokofiev zelf toegeeft niet veel van het werk van Stravinsky te begrijpen; ondanks de duidelijke parallellen in leven werk waren en bleven ze zo ver van elkaar verwijderd. En om de ontmoeting met de nieuwe garde mee te maken, in de persoon van Shostakovich.

Ook gaat Nice tamelijk diep in op de inhoud van de muziek. Hij geeft uitvoerige muziekvoorbeelden en verheldert de technische aspecten van de composities. Hier merk ik dat mijn eigen muziektechnische kennis (juist) tekortschiet, ik loop er steeds net achteraan. Moet er maar eens een boekje over lezen.

Zemlinsky uit de obscuriteit gehaald

Een derde boek over muziek is de biografie van Zemlinsky, door Antony Beaumont. Beaumont is, blijkt uit een korte zoektocht op internet, een van de grote deskundigen op dit gebied, hij heeft zelfs enkele opnames van beeldbepalende werken van Zemlinsky op zijn naam staan. Unieke combinatie: academicus die ook als uitvoerend musicus een grootheid is.

Wat ik hierboven over de biografie van Prokofiev heb gezegd kan ik, bijna, herhalen voor dit boek. Beaumont plaatst Zemlinsky zowel sociaal, cultureel als muzikaal in zijn omgeving. Misschien is dat hier een nog grotere prestatie dan in het vorige geval, omdat die positie op allerlei manieren verbrokkeld en versluierd is.

Zemlinsky is een koppel-componist, niet een van de grote Originelen of Wegbepalers, maar een kunstenaar die tijdens zijn leven steeds tamelijk succesvol was, enkele malen bijna een grote doorbraak maakte, maar er schijnbaar steeds in slaagt het grote succes te vermijden. Thuis in vele culturele en muzikale milieus was hij, toch, steeds een buitenstaander. Tijdens zijn leven werd hij dan weer als te revolutionair, dan weer als te conservatief beschouwd, en uiteindelijk was hij eerder beroemd als dirigent dan bekend als componist. Ook in persoonlijk opzicht vist hij vaak net achter het net. Zo was hij de minnaar van Alma Werfel voordat zij er, op het laatste moment, toch maar voor koos om met de beroemdere Mahler te trouwen; als dirigent heeft hij enkele malen een mooie post verkozen boven een fantastische, en als collega-componist bleef hij in de schaduw van mensen als Schoenberg en Korngold.

Het is de verdienste van Beaumont dat hij erin is geslaagd om rondom Zemlinsky niet een volledig neerslachtig boek met een 'could-have-been' sfeer te bouwen. Keer op keer maakt hij duidelijk wat de verdiensten zijn van de symfonieen, muziek voor stem, kamermuziek, en (vooral) opera's die Zemlinsky heeft achtergelaten. In zekere zin gaat het hier om een tegenhanger van de culturele wereld die in de biografie van Prokofiev opdoemt; de muzikale biotoop die zich in de midden-Europese omgeving ontvouwde. Het fascinerende hiervan is wel dat er resten in doorklinken van het oude Oostenrijkse keizerrijk; Duitse en Slavische stemmen er een rol in spelen; Joodse, Christelijke en zelfs Moslim-invloeden zichtbaar zijn. Zeker, in Parijs zetelde een culturele melting-pot die nog steeds aanspreekt; maar Wenen en zijn satellieten had zijn eigen cultuurkring die, uiteindelijk, de na-oorloogse ontwikkelingen misschien nog meer hebben beinvloed.

Ook de Zemlinsky-biograaf geeft uitvoerige muzikaal-technische uitleg, zij het iets minder dan Nice. Ik vond het, in elk geval, beter te begrijpen. De stijl van het boek, een elegant Engels, en de verwijzing naar allerlei mij onbekende componisten en (meester)werken, maken dit tot een bijzonder inspirerende biografie. Ik begin, merk ik, een zekere voorliefde voor de cultuur van de vroege twintigste eeuw te ontwikkelen. Voor de korte termijn is het advies, daarom: Meer Zemlinsky!




Residentie Orkest Revisited

Residentie Orkest enkele malen gehoord

De afgelopen maanden heb ik niets nieuws in het blog opgenomen, maar wel enkele malen concerten van het RO bijgewoond en becommentarieerd. Hieronder mijn opmerkingen.

Vroege Romantiek, Schumann en Brahms volgens Claus Peter Flor

Gister [24 jan. 2014] heb ik het concert van RO met Claus Peter Flor op het bankje en Ronald Brautigam op het krukje bijgewoond. Gespeeld: Schumann symfonie no. 3, en Brahms pianoconcert no. 1. Grappig detail was dat, in tegenstelling tot wat te doen gebruikelijk is, de symfonie voor en het pianoconcert na de pauze werd gespeeld. Reden daarvoor zal zijn geweest dat het concert een ongewoon 'zwaar' stuk muziek is, bijna een symfonie afgewisseld met een grote pianosonate, terwijl Schumann, componist van de symfonie, toch nog steeds (min of meer) als een lichtgewicht, schakel-componist wordt beschouwd die misschien vooral bekendheid verdient als ontdekker van Brahms. En inderdaad, het verschil tussen beide componisten in niveau van techniek en 'grootsheid' is evident, maar dat maakt Schumann volgens mij niet direct tot een mindere god. Hij staat op eigen kracht naast en tussen zijn componistenbroeders als Mendelssohn en Brahms, combineert (naar mijn smaak) op voorbeeldige wijze die bijzondere koppeling tussen klassieke techniek en romantische inspiratie die je in de vroege romantiek vaker aantreft.

Zo ook in de derde symfonie: prachtige melodieen, een wat eenvoudiger opzet van stemvoering (melodie en begeleiding) met maar een heel kort deel 'wetenschappelijk' contrapunt. Glansrollen voor hoorns en overig zwaar koper, om aan de zwierige melodieen in de strijkers ook iets aards toe te voegen. Een vierde deel dat indrukwekkend breekt met de heersende optimistische stemming en een dramatische akkoordenreeks laat horen. Noot tussendoor; deze kiemcel aan dramatiek komt, lijkt mij, tot volle bloei in het vioolconcert, dat, jammer en helaas, maar zelden wordt gespeeld.

Uitvoering: precies tussen geweldig een teleurstellend in; het orkest speelt nooit minder dan zeer degelijk maar ik het het ook meer geinspireerd gehoord, ook in muziek als deze waarin de dirigent zo'n grote invloed op het uiteindelijke resultaat kan uitoefenen. Misschien wringt hier de schoen lichtelijk, inzetten en samenspel waren iets minder dan messcherp, klankvorming heb ik overtuigender gehoord, er lijkt niet veel rapport tussen dirigent en orkest, de techniek van de dirigent is misschien niet heel helder. Kan ik als leek moeilijk beoordelen, het resulteerde in een degelijke maar minder spectaculaire uitvoering. Nouja, het kan niet elke keer fantastisch met hoofdletters zijn.

In het Brahms-pianoconcert gold -deels- hetzelfde. Brahms laat zich hier van zijn meest titanische kant horen, een dramatische gestiek waarin weinig componisten hem overtreffen. Ik was aangenaam verrast door de balans tussen orkest en pianist, zelfs al zat ik weer eens veel te dicht op het podium. Brautigam is, naar mijn smaak, een ideale vertolker van deze lastige muziek, met zijn vele snelle stemmingswisselingen, de opeenvolging van zware orkestpassages, piano met begeleiding, pianosonate. Hij (RB) zeilt zonder problemen door de zware technische passages en weet, door een iets objectievere presentatie van het materiaal, het dramatische karakter van de muziek voor zichzelf te laten pleiten. Wat een held!, dacht ik tijdens en achteraf het concert. Het orkest won, zodra de interactie met de pianist zich aandiende, aan hechtheid, klank en geest, ook de timing werd beter. Ik vraag me alleen af of dirigent en orkest elkaar ditmaal wel gevonden hebben... Afsluitend: dit concert is door de Brahms alsnog memorabel geworden. Verder naar een andere ondergewaardeerde componist op het snijvlak tussen twee tijdperken, C.Ph.E. Bach, volgende week.


Ton Koopman dirigeert Bach, vader en zoon

 Ik heb vandaag genoten [jawel, noteer dat maar, zeldzame ontboezeming!] van het concert van een uitgedund RO onder leiding van Ton Koopman. Vooraf sprak TK in de starter met Roland Kieft; RK herinnerde zich een eerste TK-sighting in 1975, tijdens een Bachfestijn te Den Haag. TK wist wel welk festival dat was geweest: ter gelegenheid van een twee weken durend bezoek van Harnoncourt, nota bene, een grootheid waarnaar hij (TK) met ontzag had geluisterd. En nu is hij zelf zo'n boegbeeld, hij spreekt met de autoriteit van de musicus die het allemaal heeft meegemaakt maar heeft ook een heel levendig, sprankelend, bijna kinderlijk (in de goede zin van het woord) toneelgedrag.  Nog steeds blij als het goed is gelukt, en gelukkig om samen met even enthousiaste collega's mooie muziek te kunnen maken. Heldere dirigeerstijl, alles loopt lekker synchroon, assertieve maar niet agressieve accenten, frisse tempi die de overbekende muziek ontdoen van sentiment en gesleep.

En er is een klik met het orkest. Ondanks de kleinere strijkersgroep een prachtige hechte klank, zelfs zonder vibrato klinkt het allemaal heerlijk vol. Snelle delen worden zo onstuimig ingezet dat verderwegzittende blazers het maar net kunnen bijbenen, rustiger delen bieden gelegenheid voor het uitvouwen van klankschoonheid en -alweer- die hechte klank die mij vertelt dat het orkest 'een' is, geweldig. Bij toerbeurten glansrollen voor solerende primarii onder de strijkers, en voor de blazers. Tini Marthot is de betrouwbare basis in de BC, en speelt samen met TK de solo in het concert voor twee clavecimbels en orkest. Dit was [volgens mij] de eerste keer dat ik een clavecimbel met het RO heb gehoord... RO is nu een heel goed barok/rococo-orkest geworden!

Het programma: orkestwerken van J.S. Bach, en van C.Ph.E. Bach, vader en zoon. Ondanks gelijkenissen tussen de muziek van beide componisten (serieuze concertante werken, klankkleur is, natuurlijk, gelijk in beide gevallen) toch ook interessante verschillen, JS de man van de zekerheden en de superieure kunde, CPhE de verbindingsfiguur, rusteloos zoekend, wat zich in muziek vertaalt waar felle accenten in zitten, rare contra-ritmes, onverwachte stiltes, en, vooral, een stuwende werking die vooruitkijkt naar Haydn en Mozart (maar die ik ook in sommige R&R hoor). Ik had al lang zitten wachten op een presentatie van de muziek van CPhE Bach, en het resultaat maakt me helemaal blij. Ik hoorde na afloop van het concert de musici met hun voeten roffelen, en ik was het helemaal met ze eens. Broeva, haro!

Liefde in Muziek?


Afgelopen vrijdag [allicht, 14 feb] heb ik het Valentijnsconcert bijgewoond. Welke aanleiding ook geschikt is om meer volk de zaal in te lokken is, wat mij betreft, OK. Deze werkt in elk geval; het zat behoorlijk vol. Ik meende ook allerlei koppels meer of minder verliefd rond te zien lopen, maar het kan natuurlijk ook dat die mensen er normaliter ook zijn maar dat ik er dan niet zo op let. De tieners van een paar weken terug (model-VN-deelnemers) waren in elk geval weer naar huis.

Wellicht een andere reden waarom het zo druk was, een beroemde solist: de violist Vadim Gluzman, een sympathieke man met een glunderend, bol hoofd. De dirigent, Dmitri Slobodeniouk, had ik nog nooit van gehoord, maar dat zegt weinig. Program: hoogromantiek die (nog meer dan anders) met De Liefde te maken heeft. Nu denk ik opeens aan een truckje dat ik soms zie rondrijden, waarop staat: 'hoort u Muziek, denkt u aan De Liefde', bijna poetisch ware het niet dat het om een pianohandel gaat die zo heet. Hoe dan ook, een veelbelovend programma: ouverture van Berlioz, vioolconcert van Tsjaikovsky, Vorspiel en Liebestod uit Tristan und Isolde van Wagner, en Don Juan van Richard Strauss. Het orkest zal in volle sterkte op het podium, werkelijk een weelde aan strijkers en blazers.

Bij de Berlioz werd al duidelijk wat voor concert het zou worden. De dirigent etaleerde vanaf het begin een mooi swingende -en dwingende-  zwaai met schokjes voor ritimische aanwijzingen, en af en toe een maning tot meer of minder, vooral richting celli en violen. Slobodeniouk houdt het orkest stevig in zijn greep en bouwt fraai spanning en intensiteit op. Maar de Berlioz vatte niet echt vlam. Misschien dat hij voor deze muziek wat al te strak leiding gaf, of dat hij iets te notengetrouw de muziek realiseerde, ik weet niet waar het inzit, maar deze Franse romantiek is wellicht gebaat bij wat meer vrijheid, schwung, Gallisch temperament. Niettemin een keurige en kleurrijke uitvoering.

Van het vioolconcert kan hetzelfde worden gezegd, ik hoorde (en zag) geen vonk overspringen tussen solist en orkest, hoewel Gluzman wel degelijk de dirigent scherp in de gaten hield. De toon van Gluzman bevat veel hoog en midden-hoog en klinkt bijna hees, niet helder of donker wat ik persoonlijk aantrekkelijker vind. Hoewel Gluzman technisch bijzonder sterk is ontstond niet echt die zo gewenste Russische hogedrukopwinding, vreemd als ik bedenk dat dirigent en nogal wat musici in het orkest toch echt Russen zijn. Slobodeniouk probeerde wel de vlam in de pan te laten slaan door af en toe sterk te versnellen of scherpe intensiteiten aan te brengen, maar dat werkte (voor mij dan) niet erg, ook hier weinig werkelijke interactie. Wat blijft: een dubbel gevoel, geen onverdeelde triomf.

Na de pauze kon Slobodeniouk de voordelen van zijn wijze van dirigeren oogsten, want zowel Wagner als Strauss zijn bijzonder gebaat bij tamelijk exacte, scherpe en fel-flitsende uitvoeringen. In de Wagner kon hij rustig maar strak de spanning opbouwen, de lange bogen geduldig opspannen en de eropvolgende extases realiseren. Tijdens opera's wordt de orkestpartij wel als achtergrond voor de zanglijnen benaderd, maar hier stond hij centraal, en terecht: fantastische muziek die verklaart waarom Wagner tot een van de grote cultuurfenomenen van de 19de eeuw wordt gerekend. Ik zal -binnenkort- eens opzoeken wat dat Tristan-akkoord ookalweer inhoudt.

Strauss, tenslotte, is al evenzeer als Wagner een geval apart. Een paar jaar terug las ik 'The Proud Tower' van Barbara Tuchman, een bijzonder leesbaar maar lichtelijk partijdig boek over de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Tuchman hield niet zo van Duitsers, en grijpt een analyse van het muziekleven in Duitsland rond de eeuwwisseling (tussen de 19de en 20ste eeuw) aan om eens goed de vloer aan te vegen met Richard Strauss. Zij verwijt hem, onder andere, dat hij werkelijk alles tot muziek maakt, de meest banale huiselijke omstandigheden inclusief. Ik moest er even om grijnzen tijdens het beluisteren van Don Juan, een briljant stuk muziek dat, inderdaad, nogal programmatisch is. Het pakte hier bijzonder goed uit met zijn zwoele melodielijnen, bijna overdetop-orkestratie, ook dankzij de relatieve compactheid van nog geen twintig minuten en het ontbreken van de misschien al te descriptieve details zoals uit Till Eulenspiegel. Achwat, ik herinner me een Also sprach Zarathustra van enige tijd terug die ook grote indruk op me maakte, Strauss hoort gewoon in het program!, en ik word op mijn wenken bediend met het hoboconcert, volgend seizoen.

Dit is, incidenteel, ook de manier waarop ik me de Mahlers van Jaap van Zweden herinner: frisse tempi, scherpe accenten maar veel respect voor wat er precies staat in de muzikale tekst. Misschien iets om aan te denken als Slobodeniouk nogmaals wordt uitgenodigd? Dat heeft hij, dunkt mij, wel verdiend. Zemlinsky?