dinsdag 11 juni 2013

Wat ik eerder van concerten door het Residentie Orkest vond...

13 april 2013: Rudolf Buchbinder piano, Lawrence Foster dirigent.

Ik heb vanavond (weer eens) een concert van het RO bijgewoond. In grote bezetting, dat gaat (helaas) nog zeldzaam worden. Wel een aantal twintigste-eeuwse werken: ouverture van Getty (nog nooit van gehoord), pianoconcert van Gershwin, en een aantal werken van Ravel.
Getty: aardige muziek, beetje fragmentarisch. Misschien een potpourri van de hoogtepunten van een opera of musical? Het pianoconcert, ach, hier speelt het nadeel van een werk een paar keer op cd beluisterd te hebben. Dan heeft die specifieke uitvoering de neiging om de standaard te worden. Ik kan bijvoorbeeld nauwelijks nog naar Beethoven V luisteren zonder aan de jaren'60-Karajan te denken. Die Gershwin heb ik op cd in een lager tempo gehoord, en ik heb de indruk dat het orkest-van-dienst daardoor meer de gelegenheid krijgt om te swingen. Gershwin schrijft ook mooie syncopes, hele zinnen achtereen, en geeft ruimte voor allerlei vormen van rubato. Het kwam er (mijn indruk dus, voor wat het waard is...) niet erg van. De pianist leek me eerder iemand die in het Grote Romantische Repertoire streng-gestaald is, niet iemand die je in een duistere kroeg achter een gammele piano verwacht.... terwijl hij hier wel zo zou kunnen (moeten?) klinken: als een sluwe jazz-cat die je subtiel besluipt, niet een stugge diender die je keihard bespringt. Nou ja, misschien gaat het zondag beter.
Foster is iemand van de heldere slag, hij dirigeert nauwgezet, een beetje als een schoolmeester. Bij Ravel kwam hij veel beter uit de verf. De koele glans die bij deze muziek hoort, de flitsende schitteringen, het bijna bedwelmende effect van een lang volgehouden strak ritme, het past denk ik goed bij Foster, bij Ravel, en ook bij het RO. Over het algemeen: prachtige muziek, knap uitgevoerd. Maar ik hoorde ook een paar ritmische problemen, misschien is er wrevel in het orkest of valt de rapport tussen orkest en dirigent tegen. Vage uitdrukkingen, waarschijnlijk vergis ik me. De Bolero werd, tot mijn verrassing (een miljard keer gehoord intussen) het hoogtepunt van de avond. Zeer fraaie opbouw, strakke uitvoering, met hele knappe solisten die (nu wel jazzy) vrijheden namen waar ze konden. Bravo.

26 januari 2013, Michel Tabachnik dirigeert.

Ik ga de laatste jaren niet vaak meer naar concerten van het RO, maar bij tijd en wijle betreur ik dat toch. Zoals gisteren; ik heb het concert van het RO bijgewoond dat door Michel Tabachnik werd gedirigeerd. Hij had het programma overgenomen van Xian Zhang, maar van aarzeling of improvisatie was niets te merken. Het leek alsof Tabachnik zelf de werken had uitgekozen.
Drie werken: Vocalise van Rachmaninov, Alexander Nevsky van Prokovief (Prokofiev? Prokofjev?), en de zesde symfonie (Pathetique) van Tsjaikovsky. Een zwaar program met in wezen twee hoofdwerken, de cantate en de symfonie.
De Vocalise viel me wat tegen, niet omdat solist (Lucian Raiciof, concertmeester van RO) of het orkest het niet goed deden, maar omdat het, naar mijn smaak, nogal lieflijke, een tikje wezenloze muziek is. De melodievorming van Rachmaninov (lange lijnen, kleine stapjes, geen gapende afgronden) die in de pianoconcerten op mij al wat langdradig werkt was daar wel debet aan. Je zou Raiciof toewensen dat hij eens een van de 20ste-eeuwse tonale vioolconcerten zou mogen spelen, Hindemith of zo, dat zou misschien recht doen aan zijn fraaie maar ingetogen klank en het geeft hem wat meer materiaal om mee te werken. Inspeelwerk, vooruit.
Al de aanloop tot het uitvoeren van de cantate maakte duidelijk dat hier wat explosiefs ging gebeuren. Een groot koor (Nederlands Concertkoor), orkest op volle sterkte, en een mezzo die in een tamelijk overdonderende robe het podium betrad. Ik hoorde een zuchtje [verbijstering?] door het publiek gaan en moest opeens denken aan een concert, een paar jaar terug, met Eliane Rodriguez die ook extravagant en, euh, nogal gewaagd gekleed ten tonele was verschenen. Vooralsnog zette de dame (Natascha Petrinsky) zich op een stoel, en glimlachte ze de zaal in.
De cantate is (ach, alweer naar mijn smaak natuurlijk) een overrompelend meesterwerk dat de kenmerken van de iconoclastische Prokovief volledig exposeert: slavische, extatische melodielijnen, percussie-elementen, koper (en hout) ingezet voor extra accenten, en dan in de overdrive nog wat meer. Enkele ijlere delen met louter strijkers (nachtmuziek?) dienen als afwisseling, opmaat tot nieuwe explosies.
Tabachnik hield er de vaart goed in, een hele prestatie met zo'n megalomane bezetting, en wist zowel de verstilde delen als de climaxen, met eropvolgend de superclimaxen en de die nog overtreffende, fraai uit de verf te laten komen. Orkest speelde (ik zit meestal nogal vooraan, dan kun je het beter zien, en volgens mij ook horen) met bewonderenswaardige inzet. De gesprongen boogharen bij de strijkers spraken boekdelen. Geluidsbeeld, discipline zoals te doen gebruikelijk uitstekend, met ditmaal nog wat extra. Er lijkt een mooie relatie op te bloeien tussen dirigent en orkest. 
Het koor zal zijn tekst fonetisch ingestudeerd hebben, maar ik spreek geen Russisch dus ook dat klonk me prima. Hier en daar zou misschien wat meer ritmische attaque de vaart en de intentie beter hebben doen uitkomen. Maar de climaxen werkten verpletterend.
Toen stond mevrouw Petrinsky op, en zong haar tekst. Een openbaring: een prachtige diepe, krachtige stem, ze leek de ziel van moedertje Rusland te belichamen. Samenvattend, een fantastische uitvoering, het zou in een normaal concert het hoofdprogramma zijn geweest.
Toen kwam het eigenlijke piece-de-resistance. De zesde van Tsjaikovsky. Ik had al op wikipedia gelezen dat Tabachnik onder andere bij Boulez heeft gestudeerd, en nauw betrokken is geweest bij enkele van de bepalende componisten van de tweede helft van de 20ste eeuw. Misschien daardoor benaderde hij de Pathetique nogal analytisch-rationeel, met sterk contrasterende tempi, grote dynamiekverschillen, hier en daar een vertraging en versnelling, dus niet zozeer als de laatste wufte productie van een componist-for-the-millions die vooral de mensen moet meevoeren in een warm bad. Het resultaat: een zeer sterk maar duister werk, het leek doortrokken met een krachtig-pessimistische stem. Een eerste deel dat bijna modernistisch aandeed van onthechting, wals die maar niet ging swingen maar blijft schuren, een wrang en schel scherzo, een nogal naargeestige finale. Ook hier weer: voorbeeldig spel van het orkest, grote discipline gepaard aan raffinement en kunst. Het tweede hoogtepunt van de avond.
Nu vraag ik me af: spreekt muziek? Het is natuurlijk ook de wetenschap dat Tsjaikovsky een paar dagen na de premiere van de Pathetique overleed, naar verluidt door eigen toedoen, maar die boventoon van angst en wanhoop... Ik vraag me nu af of de andere symfonieen ook, bij nader inzien, meer duisternis bevatten dan op het eerste gehoor. Bij Prokofiev dacht ik soms aan zijn baletten, soms (bij de koorpassages) aan Carl Orff, maar wat me vooral opviel was het grimmige karakter ook van de overwinningskoren. Een typisch Russische overwinning misschien, bijna nog erger dan verliezen op het slagveld.

Nou, een uitvoerig verhaal. Het orkest klonk weer geweldig, dirigent zou misschien nog eens terug willen komen?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten