donderdag 7 augustus 2014

Proefondervindelijk en Rampenbestrijding, tegelijkertijd

Proefondervindelijk Rampenbestrijdingsrecept

Wat hebben beide woorden in dit kopje met elkaar van doen? Niet veel natuurlijk, het ene is een bijwoord en het andere een zelfstandig naamwoord. Je stelt iets proefondervindelijk vast, bijvoorbeeld, dat brandnetels inderdaad behoorlijk prikken in de zachte huid onderaan je bovenarm. Ik kwam daar zojuist achter omdat bramenstruiken zich, in elk geval hier in de duinen ten zuiden van Kijkduin, achter brandnetels plegen te verstoppen. Het heeft gister geregend dus die brandnetels zijn allemaal een halve meter gegroeid in een nacht, maar tegelijkertijd zijn een helehoop bramen rijp geworden. Ik had trek... wat te doen? Het antwoord laat zich raden. Auw.

En rampenbestrijding is een onderwerp waarvoor ik tijdens mijn werk bij TNO een grote interesse heb gekregen. Er kan geen ramp voorbijgaan of ik zit aan het schermpje van mijn pc gekluisterd, ik volg kranten uit Nederland en Engeland, lees naderhand gebiologeerd de rapporten van al die nationale onderzoeksraden. De Amerikaanse zijn, zo is mijn ervaring, veelal erg goed geschreven en bijzonder informatief. Die wezen mij al op het niet voorkomen van paniek tijdens een ramp (dat blijft een verrassing voor eenieder die meent dat rampenfilms uit Hollywood iets met de realiteit te maken hebben). En op het belang van zelfredzaamheid, incasseringsvermogen, de behulpzame burger als echte first responder. En op de rol van chef rampenbestrijding als coordinator en improvisator, in plaast van als hierarchisch opperhoofd. Maar zijn er intussen al Nederlandse oefeningen in improvisatie, burgerparticipatie, emergente organisatie bij rampenbestrijding? Haha...

En toch slaag ik er hieronder in om beide woorden met elkaar te verbinden. Als volgt. Een paar artikelen terug heb ik een recept gegeven van, onder andere, knoedel (o-umlaut). Iets met meel, boter, melk, gist, en nog vanalles. Vaste hoeveelheden. Een klassiek command-and-control-recept. Toen belde JvK me op met de mededeling: ik kom op bezoek en we gaan knoedel maken. Direct was alles anders. Een vast recept met een 12-stappenplan en op de milligram afgestreken hoeveelheden voldoet in de werkelijke wereld natuurlijk niet. Het moment was daar voor Improvisatie, niet geheel toevallig ook het devies (recept?) voor een geslaagde ramp.
Bewijsexhibit 1. Geen ontkennen meer mogelijk.
 Dus we kieperden linea-recta de hoeveelheden en het concept overboord om verder te gaan met knoedel die bestaan uit: verfromfraaid witbrood, eieren, melk, gesmolten margarine, peper, ui, gerookte spekjes, meel (niet het pak gebruiken waar kleine zwarte beestjes in rondkruipen), knoflookteentjes, bieslook, enig zout. Neem van deze ingredienten een hoeveelheid die op het oog voldoende is, bak ui, spekjes en knoflook vantevoren, meng de andere ingredienten door elkaar, mix er ook de uispekjesknoflookbraai doorheen. Dit alles zal een kleine 20 minuten duren. Vervolgens: ballen van maken, en in een pan met kokende bouillon gooien (attentie: verbrand je niet aan bouillonspetters). Ongeveer een kwartiertje energiek laten koken tot de ballen opzwellen. Dat lijkt een teken te zijn van gaar. Haal ze met schuimspaan of iets dergelijks (vork en lepel kan ook) uit de pan, overwin uw aarzelingen en eet ze op. Te genieten met goulash (brokken knoedel lekker laten poedelen in vettig sausje) en rode kool. Idealiter een kroes duister bier bij verschalken, glaasje wijn mag ook, voor de fijner besnaarden onder ons. Smakelijk!

maandag 28 juli 2014

Waterleidingduinen nogmaals

Waterleidingduinen alweer bezocht

Gisteren heb ik voor de zoveelste keer het stuk Hollands Kustpad dat loopt door de Amsterdamse Waterleidingduinen bewandeld. En, alweer, was het snikheet, wat juist dit gebied de feeling geeft van een in de Afrikaanse zon zinderende steppe. In de verte beeft de lucht, fata morgana's verschijnen aan de horizon, en kuddes kudu's en antilopen lopen zachtjes nonchalant door beeld. Ik kijk naar de inboorlingen die hier op teenslippers rondslenteren, ze lijken die serieuze Meindls die ik aan mijn voeten heb hangen helemaal niet nodig te hebben. Het pad loopt over wildscheidingen, en hier en daar houden prikkeldraadversperringen de roofdieren buiten. Of binnen, kwestie van perspectief. Het gras is geel en droog, de bomen nog groen, ze staan als donkere wachters in de blakende zon die de hele dag loodrecht invalt. Ik heb mijn gezicht met factor 30 ingesmeerd en vraag me af of ik toch niet een hoedje had moeten dragen.

Nou ja, die inboorlingen zijn natuurlijk Nederlandse toeristen die in verrassende aantallen bleken te hebben gekozen voor natuur boven strand. Kinderen klimmen in bomen, vaders en moeders manen ze tot voorzichtigheid. Een paar heel dikke ouders speelt vrolijk verstoppertje met hun luidruchtige zoontje. Het hert dat een paar meter verderop met een imposant gewei op zijn hoofd wat aan varens knabbelt merken ze niet eens op. Hele kuddes reeen liggen stilletjes tussen de bosjes, maar slechts een enkeling lijkt ze te zien. Als ik even stilsta om de dieren goed te bekijken blijkt dat ze zelf ook goed opletten: nieuwsgierig en angstig tegelijk. Ik zie zelfs een vosje het pad oversteken en, even later, wat rondscharrelen in een bosje. De variatie in landschap, de herten die aan het eind van de dag (uur of 6) vlakbij de ingang in groepjes langs het water liggen, ruisende waterloopjes waar mensen hun verhitte voeten in laten bungelen.

Ik ben bezig op te knappen van een pijnlijke achillespees in mijn rechtervoet. De hele wandeling (iets van 35 km) was nu te veel, ik kies voor een kortere variant en neem de bus naar station Heemstede/Aerdenhout. Dan wachten, met een door NS gecharterde bus naar Leiden en verder naar huis. Het was weer mooi.

donderdag 17 juli 2014

Gastronomische Enormiteiten

Gastronomische Enormiteiten

door Uw Aller Dr. Med. Hon C. Antoniou von Ostrowicz, S.G., Zl. Wa. Co., erelid van de Koninklijke en Keizerlijke Bordurische Vereniging van Heimgerechten en Mischmasch-Allerlei

Amices,

Uit velerlei hoeken kreeg ik eersdaags een waarachtige vloedgolf aan reacties op mijn beschouwingen op de nefaste nevenverschijnselen die zich naast een WK met als onderwerp 'voetballen' voordoen. Uiteraard was het meerendeel positief, maar een enkeling waagde het op te merken dat ik wel een beetje een knorrepot en een zwartkijker ben. Dat klopt, maar om de indruk te ontkrachten dat het allemaal naar en zwaar is, geef ik u een gerecht dat als een soort van parallel naast de verbroedering (veelal voorafgaand aan de wedstrijd) tussen de beide partijen aanhangende supporters kan worden beschouwd. Het ergste uit twee keukens verenigd op een enkel bord, beter voorbeeld van Multi Cultural Crossover Eclectic Kitchen kan ik niet bedenken.

Ik heb het, allicht, over vertegenwoordigers van de Duitse en de Argentijnse keuken, die wij oproepen om te getuigen van het Grootsche dat zich in hun Kookpotten en Weckflessen afspeelt, en, bovenal, een Gelukkige Vereniging aan te gaan op het Palaat van de Gourmand. Ik omzeil natuurlijk de al-te-gemakkelijke observatie dat in Argentinie zich een aanzienlijk Duitsch contingent bevindt, dus dat die MCK zich allang heeft voorgedaan. En jawel, er zullen ook enkele Argentijnen in Duitsland verzeild zijn geraakt, omdat hun intercontinentale OV-chipknip net op was ofzo, ook die negeer ik.

Dus hier, een menu voor 4 personen.
We beginnen met een -volslagen onterecht- verguisd gerecht, zgn. Knoedel (o-umlaut). Daaraan voegen we toe: gegrilde lappen rundvlees met heftig sausje (Chimichurri) uit Argentinie, bergje Kool waar iets Onuitspreekbaars mee is gedaan. Af te sluiten met: Koffie en Dulce de Leche.
Knodel

400 gram meel
400 gram margarine
40 gram suiker
zout
20 gram gist
250 ml melk
1 ui
geraspte citroenschil

Van ingredienten een deeg kneden, in koele kelder onder natte handdoek uurtje laten rusten.
250 gram gerookte spekjes
2 uien
paprikapoeder
peper
zout
Tegelijk de spekjes, gesnipperde ui, paprikapoeder, peper en zout bakken. Vet afgieten, af laten koelen. Mengsel door knodeldeeg mengen, ballen van maken, door meel rollen, in licht gezout water een minuutje of 15 tot 20 gaarkoken op zacht vuur.
Vlees
4 Enorme Steaks
1 fles rode wijn
1 klein bakje creme fraiche
theelepel maizena
bosje rozemarijn
1/2 rode peper
potje runderfond
zout.
Halve fles rode wijn in pan (rest van wijn te verdelen onder kok en toeschouwers, direct consumeren), runderfond erbij, in laten koken. Creme fraiche erbij, rozemarijn en peper (zeer klein gesneden, daarna snel handen goed wassen en niet in ogen wrijven!) toevoegen. Indien niet dik genoeg, maizena erdoor kloppen. Zout naar smaak toevoegen.
Steaks grilleren (voor mij redelijk well done), serveren, saus overheengieten.

Groente
1 Savooie kool
Kummelzaadjes (karwijzaad)
2 winterpeeen
uitje
bouillonblokje
peper

Kool: nerf uit bladen snijden, reepjes van snijden.
Kummelzaad kneuzen en met uitje bakken.
Kool toevoegen, even bakken, dan water erbij, bouillonblokje en peper, kwartiertje stoven.
Koffie: Doe Het Zelf

Dulce de Leche. Gemakkelijkst is: kopen.
Zo niet, enkele liters volle melk aanschaffen, paar pakken anijssuiker, beetje zout, evt kaneelstokje of poeder. Gooi alles -naar smaak, dwz, hoe zoet is nog te verdragen?- bij elkaar, breng het langzaam aan de kook, laat het indikken tot het er onsmakelijk uitziet, af laten koelen in koelkast, smullen maar!
Zo. Wie na dit menu nog trek heeft in het trappen tegen een balletje is hopeloos verloren, daaraan kan zelfs Antoniou von Ostrowicz niets meer aan redden. Succes!

Hastalavistababy,

TvO

Voetbal

Juichblessures, verlengingszadelpijn, oranjeblindheid en ander WK-ongemak

Door Dr. Med. Hon C. Antoniou von Ostrowicz, S.G., Zl. Wa. Co.

Recentelijk mocht ik van een bevriende relatie werkzaam in de gelederen van de Vroedschap van Leiden de suggesie ontvangen, iets van mijn professionele ervaringen te delen met de onderdanen van genoemde Gemeente. Daaraan kom ik, natuurlijk, gaarne tegemoet.

Voorafgaand aan, tijdens en ook wel na het afgelopen WK is een fiks aantal gewonde voetballiefhebbers strompelend, op brancards of anderszins in mijn klinik aangespoeld. Het tij lijkt elke keer weer groter te worden, en bovenal, in Nederland ook veel erger te zijn dan elders in de wereld. Tijd voor een bestandsopname, analyse en beleidsaanbevelingen.
In de weken voorafgaand aan het WK merkten ik en mijn collegae een krasse toename in het aantal gevallen van gedeeltelijke, tijdelijke verblindingen, veroorzaakt door het al te intens kijken naar felle oranje voorwerpen (vlaggen, hemden, juichpakken, sinaasappelen, ach, wat niet eigenlijk) die werden beschenen door de meest intense zonneschijn van het jaar. Mensen rekenen er niet op en dragen niet, uit voorzorg, hun (oranje-gerande) zonnebrillen. Knipperend met de ogen, huilend of zelf geleid door buren of geliefden kwamen ze dus mijn klinik binnen. Wekenlange rust is het enige recept dat helpt. Voetbal volgen via de radio dus.
Tijdens wedstrijden is een aanmerkelijke sprong van het aantal achillespeesrupturen te bespeuren, vooral onder heren van middelbare leeftijd en met een zeker overgewicht. Ze springen bij een goal in de lucht, landen ongemakkelijk, en horen 'krrrrr-itsj' de pees afscheuren. Ook struikelen veel mensen bij het van de koelkast naar de woonkamer rennen, met een paar flessen bier in de hand, over hun oranje juich-pyjama's, wat vaak eveneens funest afloopt voor de pezen.
De eindeloze verlengeningen, vooral later in het tournooi, hebben voor fikse doorzitwonden gezorgd, waardoor de slachtoffers werkelijk wekenlang slechts op hun buik zullen kunnen slapen, en al helemaal geen zittend werk meer kunnen verrichten. Onhandig voor allerlei beroepsgroepen waarbinnen vergaderingen voorkomen. Hier en daar hebben we zelfs geexplodeerde blazen aangetroffen, combinatie van verlenging en te veel bierconsumptie. Een beroemde Franse barok-componist is er ooit aan overleden (hij mocht niet voor zijn Koning van tafel...), tegenwoordig kennen we reconstructie en antibiotica. Maar het blijft onaangenaam.
Tenslotte is een enkele fijngevoelige geest bij mij langsgekomen voor het doen behandelen van een wond in het esthetische bewustzijn. De eindeloze lijnen met oranje vlaggetjes, de als vulgair ervaren juichpakken, het gebulk en gebrul, werd deze tragisch-sociaal-onaangepasten bijna fataal.
Mijn beleidsvoorstel richt zich op het voorkomen van al deze (en nog talloze niet vermelde) kwetsuren aan lichaam en ziel. Stel bij een volgend WK in steden zgn. 'Voetballoze Zones' in, waarheen niet-geinteresseerden en diegenen die het teveel dreigt te worden kunnen vluchten. Vuurwerkvrije zones komen er al aan, Voetballoze Zones zijn, dunkt mij, een logisch vervolg. De lijdende mensheid zal U, Vroedschap van Leiden, eeuwig dankbaar zijn!
Ciao,
TvO

donderdag 3 juli 2014

U kunt wel niet geinteresseerd zijn in oorlog...

... maar oorlog is wel in u geinteresseerd!

De afgelopen weken heb ik, weer eens, wat op mijn oude vakgebied gelezen: oorlog. Niet een modern vertoog over hoe terroristen nu weer de wereld zullen doen wankelen (of niet), niet een uitleg van de economisch-cultureel-militaire opkomst van China, maar twee boeken over Wereldoorlogen. Historisch maar nog (net) herkenbaar. Denk aan de (experimentele) kleurenfilmpjes die zowel Duitsers als Geallieerden schoten tijdens WW2, dan kijk je de geschiedenis opeens recht in het gezicht, denk ook aan de auto en, jawel, het uniformjasje waarin Franz Ferdinand van Oostenrijk werd vermoord... hetzelfde effect.

De twee boeken die ik heb gelezen:
A short history of World War 1, James L. Stokesbury (1981/2002)
The struggle for Europe, Chester Wilmot (1952/1997)

Het is verleidelijk om van beide boeken uitvoerig de inhoud te bespreken, maar dat doe ik niet. Uiteindelijk spreken de titels van beide boeken voor de inhoud, die mij (om toevallige redenen) bijzonder interesseert; wat mij echter intrigeert en waarover ik wat schrijf is de kwestie van perspectief en toon.

Stokesbury schrijft zoals het een historicus betaamt die terugkijkt op een periode van Europese en nationale geschiedenis die als een tikje genant wordt beschouwd. Hij doet dat in de lichtelijk afstandelijke toon, met die touch van ironie die zo vrolijk leest omdat ze de lezer betrekt in een heimelijk 'we zijn het met elkaar eens, dit was belachelijk' universum. Slechts een enkele keer betrekt hij expliciet stelling. Wilmot zit (nog) veel dichter bij zijn onderwerp en leeft nog in de directe gevolgen van het conflict dat hij uitvoerig uit de doeken doet. In zijn toon geen ironie, maar een (onderdrukte) ergernis over de onenigheid tussen de Britse en de Amerikaanse oorlogsdoelen in Europa, aan het eind van de Tweede Wereldoorlog.

WW1

Toch wat over de inhoud. Een deel van de ontgoocheling die met WW1 samenhangt heeft, denk ik, te maken met de relatieve onwetendheid die leidende politici en publieke opinie in de betrokken landen hadden over wat ze te wachten stond. Niemand had verwacht dat het zo erg zou zijn; vooral de jarenlange schijnbare impasse aan de fronten (loopgravenoorlog) en de -achteraf- als zinloos bestempelde aanvallen die enorme aantallen soldaten het leven kostten maar nooit meer opleverden dan zeer beperkte terreinwinst. BBC heeft er, bij de eeuw'viering' van het begin van WW1, een aantal interessante artikelen aan gewijd. De manier waarop nu de publieke opinie terugkijkt op WWW1 is grotendeels bepaald door een aantal publicaties uit de jaren '60 en '70 die, geheel in het teken van de contracultuur van die tijd, betoogden dat de ellende veroorzaakt werd door de onverschilligheid van de hogere legerleiding voor het lot van de soldaat in de loopgraven. En inderdaad, als je het op een specifieke manier belicht dan is het volslagen idioot dat generaals die 'ver achter de frontlijn in comfortabele kasteeltjes woonden' keer op keer dezelfde aanval lieten uitvoeren, met keer op keer dezelfde enorme verliezen aan mensenlevens. Stokesbury laat ook zien dat de generaals (en andere strategen) worstelden met de nieuwe manier van oorlogsvoering, met implicaties van nieuwe techniek (machinegeweer, nauwkeurige en krachtige artillerie, enorme oorlogsschepen, duikboten) die, in elk geval aan het landfront, de verdediging een voordeel verschafte boven de aanval. Na enige jaren doorploeteren, nadenken, experimenteren en veranderen hadden zowel de centrale machten (Duitsland, Oostenrijk) als de Westerse mogendheden manieren gevonden om het initiatief voor de manoeuvre terug te winnen.

Veelzeggend is, volgens mij, dat de verliezen voor beide partijen ruwweg evengroot waren; ook de verdediging (en bijpassende tegenaanval) kostten enorme aantallen slachtoffers. De militaire les, voor zover van toepassing, is, dat stilstand in oorlog enorm kostbaar is, maar dat het breken van het front en ongeorganiseerde vlucht van eenheden funest kan zijn. Verzin een list! Maar oorlog wordt, nu eenmaal, om politieke redenen gehouden. Voorspelbaarheid en coherentie van allianties is wel de manier om onaangename verrassingen te voorkomen. Bij een mogelijke opponent moet geen enkel misverstand bestaan over de te verwachten reacties; waar dit toch het geval is, of waar allianties het onderling niet voldoende eens worden over het na te streven doel kan een avonturier toch eens een gokje wagen. De nexus tussen politieke en militaire doelen blijft altijd interessant, vooral waar leidende politici uitgesproken opvattingen hebben over politieke doeleinden en de manier waarop militaire acties het mogelijk moeten maken die te realiseren. De naam van Churchill springt er twee keer uit: een keer bij de tragische acties rond de Dardanellen (goed idee, luie uitvoering), en een keer bij het concipieren van een manier om door de vastliggende frontlijn te breken, wat uiteindelijk tot de eerste tanks leidde. Wat een sluwe en snelle geest, en wat stak hij uit boven zijn tijdgenoten...

WW2

Wilmot's boek beschrijft, in behoorlijk detail, de voorbereidingen van de Geallieerde landen in Normandie, het verloop van de oorlog aan het Westelijk front, tot en met de capitulatie van Nazi-Duitsland. In de recensies op amazon (altijd fascinerend) wordt uitvoerig ingegaan op zijn eenzijdige focus; per slot van rekening werd, zo gaat nu de Opinio Communis, de oorlog gewonnen door de Russen en kwamen de Westerse Geallieerden nog net op tijd om een paar kleinere West-Europese landen te bezetten. We moeten, zo gaan die meningen verder, de Russen dus dankbaar zijn, en eens vriendelijk lachen over de inspanningen van GB en de VS.

Volslagen flauwekul natuurlijk. Allereerst omdat een reactie als 'dankbaar zijn' een relatie moet hebben met niet alleen de positieve effecten voor 'ons', maar ook, vooral, met de offers die gebracht zijn om 'ons' die effecten te doen ervaren, en met de intentie waarmee die offers zijn gebracht. Stalin was -altijd- een imperiumbouwer, een wrede gangster die er niet tegenopzag om een goed deel van de bevolking van het land dat hij regeerde op te offeren aan zijn eigen doeleinden. Het was min of meer toeval dat de militaire inspanning die de SU daartoe heeft gepleegd een groot aantal Duitse legers heeft geconsumeerd. Kijk naar de acties die Stalin tijdens de latere fasen van WW2 heeft laten uitvoeren: het omzetten van regeringen in bezette landen, het opdringen van een communistisch regime aan landen en volken die daar helemaal geen zin in hadden. Aan het eind van de oorlog had Stalin zijn strategische doelen gerealiseerd, en dat dat ten koste was gegaan van een groot deel van zijn eigen bevolking zal hem niet veel hebben geinteresseerd. Moeten we die man dankbaar zijn? Nee.

Ten tweede hadden de Westerse Geallieerden wel degelijk enorme legers in het veld, hebben ze gigantische Duitse legers verslagen (danwel gevangengenomen). En ze hadden ook nog een andere formidabele opponent (Japan), zodat ze zich nooit volledig op een enkele tegenstander konden concentreren. Er wordt veel gemaakt van de tweefrontenoorlog waarmee Hitler zich geconfronteerd zag, maar diezelfde realiteit kenden beide Geallieerden.

Wilmot gaat uitvoerig in op de relatie tussen politieke en militaire doelen, en op het risico om voor het bereiken van eigen vitale politieke doelen afhankelijk te zijn van de militaire macht van een mogendheid die heel andere en -vooral- minder vitale doelen had. De benauwde Britse positie komt keer op keer naar voren, bij het uitkiezen van tijd en doel van de aanval, de manier waarop de aanval zou worden uitgevoerd, de manier waarop militair-operationele doelen werden gekozen, tot en met de manier waarop de overall-commandant zijn 'eigen' generaals bevoordeelde bij bevoorrading en taktische leiding. Fascinerende stof, ik had er al eens over gelezen in de memoires van Churchill. Hij komt, alweer, uit de verf als een snelle, heldere denker die wat dieper in de donkere geest van een vermeende bondgenoot (Stalin) keek dan de nogal naief overkomende F.D. Roosevelt. Ik moest bij de paragrafen over FDR die meent dat hij persoonlijk goed bevriend is geraakt met Josef Stalin even denken aan G.W. Bush die in 2001 vermeldde dat hij Putin in de ogen had gekeken, en dat ze er wel uit zouden komen, als soul buddies. Fascinerend uitgangspunt voor een bespreking van verheffen van persoonlijk contact tot bepalende factor in internationale verhoudingen, en inschattingsfouten die hieruit voortvloeien.

Meer?

Ik wil nu wel meer weten over wat er precies in WW1 is gebeurd; het overzicht (iets meer dan 300 pp) is nog te beknopt. WW2 blijft fascinerend, het is op allerlei manieren dichterbij dan WW1, ook in militair opzicht zijn er interessantere zaken gebeurd. Het bouwen en runnen van een coalitie is hier het relevante politieke thema, alsmede de relatie tussen politieke en militaire doelen. Grappig dat wat Wilmot de 'Amerikaanse manier' van doen noemt, het geven van veel keuze- en beslissingsvrijheid aan de militair in het veld, de standaard aanbeveling aan politici en militairen is geworden. Komt dat voort uit het goede Amerikaanse voorbeeld, of uit een inschatting dat hedendaagse politici niet aan het strategisch inzicht van een Churchill kunnen tippen en het -dus- maar beter kunnen vergeten, opdat ze geen brokken maken? Leuke valse keuze, daar kan de lezer het weer even mee doen.


zondag 1 juni 2014

Tortelier zwaait het seizoen uit...

Terwijl Wispelwey snuift en zijn cello loeit


Over het concert, het laatste uit de serie. Yan Pascal Tortelier dirigeerde RO in een ouverture van Diepenbrock, het celloconcert van Elgar [ik zie, retrospectief, dat we net een Elgar-jaar achter de rug hebben ;-)] en de tweede symfonie van Brahms.
De Diepenbrock is een interessant stuk muziek, een mengeling van Duitse en Franse romantiek, inderdaad met van die Franse fluiten en andere blazers, ijle hoge violen, maar ook wel met robuustere Duitse strijkers. Ik herinner me opeens een cd (RO) van een paar jaar terug waar dit stuk ook opstaat. Mooie muziek, goed om eens een Nederlandse componist te horen.
In het celloconcert stal Wispelwey, de cellist, de show. Tijdens zijn introductie in de starter bedacht ik opeens dat mensen die honden hebben, op hun hond gaan lijken (of een dier uitzoeken waarin ze zichzelf herkennen). Misschien is het ook zo met musici en hun instrument?, misschien eerder dat een musicus zich in zijn speelstijl laat kennen juist zoals hij het ook in een gesprek zal doen. Wispelwey manifesteerde zich in zijn interviewtje met Kieft als een doortastend, snel terzake komend persoon die direct de emotionel confrontatie aangaat. En zo speelt hij ook: zeer emotioneel, krachtig, hij neemt behoorlijke risico's, vertoont uiterst contrastrijk spel, hij savoureert ook wel het moment. Speciaal geschikt voor de Elgar, in dit stuk waarin emotionele contrasten zo de toon zetten. Wil dit concert ook als een soort symfonie-met-solist werken dan moet ook het orkest partij geven, en dat ontbrak er (meen ik) wat aan. Wispelwey keek voortdurend naar Tortelier voor de nauwe afstemming, maar Tortelier gaf niet echt mooie lange lijnen aan, hij dirigeerde eerder met ruime en tamelijk vage zwaaien en liet het aan het orkest over om de details in te vullen. Ik miste een consistente lange lijn en precisie in uitvoering, waaroor het geheel een verbrokkelde indruk maakte. Van dit concert blijven speelstijl, de gekke bekken en de geluidjes van Wispelwey hangen, niet de interpretatie van de dirigent.
Brahms-2 leed een beetje aan hetzelfde euvel, het werd een betrouwbare middle-of-the-road uitvoering waarbij de heftige fysieke gestiek van Tortelier een tikje contrasteerde met wat er feitelijk hoorbaar was. Tegen het eind heb ik even mijn ogen dichtgedaan, het springen en overdadig zwaaien van de dirigent begon me op de zenuwen te werken. Ik had, naar de musici kijkend, de indruk dat ze vooral op elkaar letten, en minder op de dirigent. Voor een simpele ziel als ik is het 'ploink' moment de lakmoesproef: het was een paar keer niet erg synchroon. Nu weet ik dat dirigeren voor minstens 3/4 geschiedt tijdens de voorbereidingen, daar ben ik natuurlijk niet bijgeweest. Maar Tortelier noemde in de starter vooral het 'wetenschappelijke' contrapunt, daarvan heb ik in de uitvoering niet heel veel teruggehoord. Misschien is hij sterker in nog zwaarder romantisch, Frans, repertoire?
Maar het was toch een fraai concert, en een mooie afsluiting van het seizoen.

donderdag 22 mei 2014

Koffie?

Alles loopt op koffie

Nauwelijks een verrassende opmerking: alles loopt op koffie. Mensen in bedrijven, universiteiten, scholen, en, weet ik intussen, ook mensen buiten instellingen. Ikzelf, namelijk. Elke ochtend een liter groene thee, dan een paar dubbele espresso's, en ik ben weer wakker.

Ooit, als leerling op een middelbare school, ben ik begonnen zoals bijna iedereen, met een filterkoffiezetapparaat. In die tijd kon ik zelfs 's avonds nog een paar mokken in mijn keel gieten en daarna rustig naar bed gaan... en slapen! Ik hoef er nu niet meer aan te beginnen. Tijdens mijn studie, 's ochtends bij het ontbijt, tussen colleges door, in de pauze, en 's avonds bij het eten. Ik heb die arme koffieboeren te [vult u maar in] in de loop van de jaren heel wat inkomsten bezorgd. Hoewel, kennelijk gaat het meeste naar de internationale bedrijven die transport, branden, malen, verpakken, reclame maken en verkopen voor hun rekening nemen. Als ik met de trein Utrecht binnenrijd herinnert de geurvlag die daar permanent rondom de branderij hangt me nog steeds aan dames en heren die, ooit, karretjes met lekkernijen door de gangpaden duwden. Nu lopen op enkele lange-afstandsverbindingen jongens en meisjes rond met rugzakken waarin ze, schat ik, een litertje of 30 vervoeren. Het zullen wel heel sterke mensen zijn.

Affijn, zelfs deze losse verzameling overpeinzingen heeft een pointe nodig, en dat is: het apparaat waarmee je de koffie zet. Een gewoon filterapparaat, dat kennen we. Bijna onmogelijk om er een enkele kop of zelfs mok mee te zetten die niet veel te sterk wordt. Bedoeld voor groepen kantoorslaven, en, laat ik het voorzichtig brengen, voor de Grote Tankers, diezelfden die het computerbier van [H] per decaliter moeten consumeren. Het spul smaakt altijd hetzelfde, namelijk, naar een scherp en schurend bad chemicalien. Heerlijk.

Maar toen ontdekte ik het aluminium espresso-apparaat. Nog sterker, nog scherper, nog schurender, en dat in een hoeveelheid die precies in een mok paste. Een fantastische uitvinding, al begrijp ik dat het in de koffie opgeloste aluminium een versnelde afsterving van hersencellen op zijn geweten heeft. Voor zover aluminium een geweten heeft, natuurlijk. Maar zelfs deze kennis heeft mij er niet van weerhouden om jarenlang dit apparaatje te gebruiken. Vooral op een elektrisch kookplaatje deed hij het fantastisch, op gas moest je altijd subtiel mikken om te voorkomen dat de vlam het handvat zou verkolen.

Ik heb ook eens een paar weken bij de PTT gewerkt, als postbesteller. Opeens kende ik elke straat in het dorp!, en dat voor een geografisch gehandicapt iemand als ik. Ach, het was toen geen gek werk, afgezien van die lolbroeken die meenden mij eraan te moeten herinneren dat de post drie uur later was dan normaal. "Ga het dan zelf halen!" dacht ik, maar ik zei natuurlijk niets, als rijksambtenaar moet je tevreden zijn met het dienen van de publieke zaak. Bovendien weet ik dat schimpscheutenmakers in een hiernamaals gruwelijk zullen boeten, bijvoorbeeld door eindeloos van die ouderwetse Wehkamp-catalogi rond te moeten brengen, drie keer per dag, en de voorraad raakt nooit op. Dat zal ze leren.

Eeeuh, ohja, in de kantine van dat postkantoor heb ik de sterkste koffie ooit gedronken, volgens mij werd hij met zo'n ouderwetse percolator gezet, met een glazen knop erop. Pruttelen, water door filter met koffie erin, rondpompen, nog een keer door het filter.... met het resultaat kon je de doden opwekken en daarna gaten in het wegdek repareren. Postbodes beginnen echt heel vroeg met hun werk, die hebben een extra shot caffeine nodig, vandaar.

En verder, naar de cafetiere, een glazen busje waarin je grofgemalen koffie gooit, kokend water, even wachten, doorroeren, metalen filter erdoorduwen, en uitschenken. Alweer extreem sterke koffie, misschien nog wel lekkerder dan van dat aluminium ding. Een medebewoner van de flat op de campus van de UT was er dol op, en had het voor elkaar gekregen dat de grofgemalen koffie die hij bijna per kilo consumeerde op gezamelijke rekening werd aangeschaft. Net als de sambal badjak, idem. Hij had er zelfs speciale koosnaampjes voor, o.a. badjas. Wel een goede smaak, want sindsdien vind ik badjak de lekkerste sambal, en ik heb ook jarenlang met veel plezier de cafetiere gebruikt. Op het werk, toendertijd, had ik een simpel witplastic filterapparaatje staan, waarmee ik mijn kantoortje tot een informele kantine voor mijn vakgroep omtoverde. Heel gezellig, ik vermoed dat het me een jaartje van mijn promotie heeft gekost. En dat met beroerde koffie, want het apparaat maakte het water niet warm genoeg. Dan nog die scene waarin ik vergeten was een apparaat, dat ik tegen kalk met wat azijn had doorgespoeld, daarna nog eens goed uit te spoelen. Sorry Rhett.

Tenslotte mijn DeLonghi. Ik heb 'm nu een paar jaar, spoel 'm af en toe uit met azijn, en gebruik 'm intensief. Maar af en toe, als ik het waterreservoir uit het apparaat haal, zie ik een groen aanslag: algen! Zo ook een paar dagen terug, dus ik aan de slag met azijn (wordt afgeraden: slecht voor het materiaal), en toen dat niet leek te helpen, met bleekwater (nog slechter). Dat was niet zo slim, nu kwamen er opeens allerlei zwarte en bruine spikkeltjes uit het apparaat, dat kon toch niet allemaal aanslag zijn? Snel doorgespoeld met water, een paar liter. De chloorgeur is nu verdwenen, en alles lijkt het weer te doen. Ik ben benieuwd hoe lang ik kan wachten op serieuze lekkages of kortsluiting. De verhalen op een recensie-site zijn huiveringwekkend, het gaat tenslotte om het goedkoopst model van het goedkoopst Italiaans merk [gedachtensteun: denk aan de Fyra], dus zijn de buizen waar 14 bar op komt te staan met een plakbandje afgedicht en hangt de elektrische kabel gestript en al vlak naast het lekkende ijzeren reservoir. Een terrorist zou er een bom van maken als het voor zijn eigen veiligheid niet te gevaarlijk was om het te proberen.

Maar bijna iedereen is het erover eens: als je eenmaal de juiste maling hebt, en de correcte hoeveelheid goed aangestampt (maar niet te hard!), en eerst een gesimuleerde kop hebt gezet, en dan een beetje stoom hebt afgetapt, en dan het kopje goed vasthoudt omdat het anders van tafel trilt door de niet verend opgehangen pomp... dan heb je een beste kop espresso. Ik kan nauwelijks wachten tot morgenochtend.

zaterdag 10 mei 2014

Pleintje dat probeert

Winkelcentrumpje bruist bijna

Zojuist, bij het boodschappen doen, viel me in dat ik ook mijn winkelcentrummetje maar eens moet recenseren. Mijn eigenlijke supermarkt lag er verkommerd bij, vanmiddag (over een uurtje) sluiten ze een paar weken om te verbouwen tot een andere formule die, zo belooft het foldertje me, nog goedkoper wordt. De schappen zijn al half opgeruimd, winkel is bezig weer een  fabrieksruimte te worden. Intussen vervoeg ik me, bij ontstentenis aan beter, maar bij het allergoedkoopste alternatief, een Duitse super. Verder tref je hier de gebruikelijke outlets van de nationale drankketen en van twee goedkopere blokker-klonen, een textieldump en nog wat kleiner grut, een bakker.

Het regent. Bijna geen enkel winkelcentrum, plein of mooie straat is tegen regen opgewassen, tijdens zo'n bui ziet alles er triest en bluesy uit. Hier heerst de jaren-60-treurnis, het ouderwets-modernistische wat ook het oude winkelhart van Rotterdam zo droevig maakt, de rechthoekige glazen puien naast elkaar file-geparkeerd, de flatjes erboven, het pleintje met aangrenzende parkeerplaats. Een paar uitspanningen, waarvan er een nota bene de klant suggereert in het geval van wens om er te dineren vantevoren te reserveren. Het zit er 's avonds vol met de pensionado's die ooit als jonge gezinnen in zo'n flatje zijn komen wonen en er nu hun levensavond zo joyeux mogelijk willen doorbrengen, ze hebben elke week een vaste afspraak met het vaste clubje. Binnen, tegen het betonnen plafond, houten balken en planken. Glimmend bruingelakt meubilair met zichtbare houtnerf, identieke kussentjes in de stoelen. Buiten zitten, in de regen, een paar verstokte rokers hun ongezonde hobby uit te oefenen. De flats zijn met ouder wordende roze bakstenen bekleed, nauwelijks smaak of kraak.

De vereniging van winkeliers probeert er sjeu aan te geven. Een paar kraampjes, geparkeerd onder de markiezen die aan de gevels van de winkels hangen, moeten het idee van een levendige markt oproepen. De groenteboer heeft een paar kisten sinaasappels juist voor zijn winkel buiten geparkeerd. Onder een partijtent voor de uitspanning staat een eenzame zanger-met-gitaar zichzelf te begeleiden. Hij zingt in die typische boerenkoolklank, Engels-met-een-Hagenees-kleurtje, misschien heeft hij zelfs een tape met bas en drum meegenomen? Als ik van de boodschappen terugkom is ook hij naar een droger oord gevlucht, de gitaar zit nu in een koffer die tegen een wandje onder de partijtent leunt.

In een tent waar ook, zo twee keer per jaar, een paar harmonieorkesten spelen voor een publiek van 5 tot 10, zit nu iemand deskundig oude spullen als schilderijtjes en vaasjes te beoordelen. Zijn hele gehoor zit naast hem op het podium, niemand blijft staan. De beeldjes van winkelende dames dragen nu niet hun guerilla-mutsjes en sjaatjes, anders een vrolijke noot. Bij de vistent hangt het gebruikelijke volk rond, ik moet opeens aan Kostunrix denken, zou deze zijn waar ook in Amsterdam halen? Maar elke visgeur gaat ten onder in kokend vet. Ik loop terug naar huis met mijn boodschappen.

Rach-3 de Beruchte, door Wibi Soerjadi

Wibi Soerjadi in Rach-3, met RO en CP Flor

Gehoord: Residentie Orkest, Wibi Soerjadi, Claus Peter Flor, 9 mei 2014


Voorafgaand aan dit concert had ik wat twijfels. Een super-romantisch program, vooral het pianoconcert deed me op afstand wat huiveren, werd dit weer zo'n paradepaardje voor een snelle pianist met enige afstandelijke begeleiding door het orkest? Rachmaninov heeft toch, Roland Kieft verwoordde het zo mooi, de geur van veredelde boudoirmuziek, hoewel ik ook in een hoekje van mijn geheugen nog wat 'serieuze' symfonieen, symfonische gedichten en vespers heb rondhangen die dit vooroordeel al wat aan het wankelen brengen. Bovendien, Wibi Soerjadi, ik heb even op zijn website gekeken, de term 'zwijmelen' borrelt op. Hij ziet er ook veel te goed uit voor een Echt Musicus, de man lijkt wel een soort Peter Pan met het geheim van de eeuwige jeugd! (wie hier jaloezie in hoort, honi soit...). Affijn, als ik toch aan het knorren ben, de Enigmavariaties van Elgar hebben in het repertoire zo'n minder benijdenswaardige positie tussen symfonisch gedicht en gelegenheidsmuziek in, denk aan de Schilderijententoonstelling en de Planeten van Holst, leuke moppies, die moderne dirigenten -daar nog bovenop- wel geneigd zijn om te over-spelen, er teveel diepzinnigs in te leggen, wat de aantrekkelijkheid die ervan uitgaat, het luchtige karakter, danig kan verstieren. Flor, tenslotte, had, naar mijn smaak, in de symfonie van Schumann een paar maanden terug niet echt geschitterd, er was toch duidelijk een niet-connectie tussen orkest en dirigent. Dus hierop vrolijk broedend wandelde ik het APh-theater binnen. Lekker druk, ook dat nog (grom) (nu word ik echt zwartgallig), allemaal fans van Wibi natuurlijk. Hmmm.

De starter. Flor bleek een sympatiek man met een zeker gevoel voor humor, en zo'n vertederend Duits accent dat voor buitenstaanders wel als twee druppels water op een Nederlands moet lijken. Hij had ook, voorzover mogelijk in het korte gesprekje, wat te melden over het 'eigene' van Elgar. Volgens mij zou hij wel eens een symfonie van Elgar, of iets groots van Britten willen dirigeren. Dan, Wibi. Elegant groen velours jasje met gouden biezen afgezet, hij beschermt zijn handen (heel verstandig) met handschoenen. Voor de gelegenheid een snorretje en een sikje laten staan, het stond hem allemaal prima. Hij vertelde met evident enthousiasme wat Rach-3 zo aantrekkelijk maakt, namelijk, het is naar moeilijk, extreem veelzijdig, de piano is een orkest op zich, allerlei interactievormen met het orkest. Ohja, nu herinnerde ik me dat hij ook bekend is om zijn Liszt, het krediet van de musicus nam nu snel toe, ik houd ook zo van het symfonische van Liszt. Soerjadi is een (iets) kleinere man, hij spreekt gemakkelijk maar niet gelikt, en hij leeft klaarblijkelijk in de muziek. Naar het concert.

Rach 3 was, in een woord, geweldig. Flor had, denk ik, aandacht geschonken aan instudering van de orkestpartij, die klonk -dan ook- goed. Hoewel ik de indruk heb dat in de kleinere rococo-bezetting meer hechtheid te vinden is in de strijkers, wat, gezien de kleinere aantallen, misschien ook niet zo gek is. Blazers deden het ook prima. Interactie tussen dirigent en orkest: geslaagd, nu niet de frenetieke voorinzetten door de concertmeester om het orkest bij elkaar te houden maar, zoals te doen gebruikelijk, orkest daadwerkelijk door dirigent geleid. In deze muziek kun je als orkest ook nauwelijks op de pianist afgaan, die heeft een te veelzijdige rol v-a-v het geheel. De warme, verzadigde Russische klank (lekker diep) deed me verlangen naar meer zware symfonieen, ik moest opeens aan Svetlanov denken, lang gelee. Soerjadi was, natuurlijk, de ster. Ik acht me niet bekwaam om de finesses van zijn spel te beoordelen, maar het viel me op dat hij bij tijd en wijle teder en -extreem- ingetogen speelde, soms ook als een titaan op de toetsen hamerde, en af en toe de piano bijna deed exploderen, tot aan de grenzen van het instrument. Maar dan zo gedoseerd dat de climax ook werkelijk overdonderde. Hij schroomde bovendien niet om met zijn klank 'in het orkest' te hangen en er af en toe in onder te gaan, zeer gelukkig toegepaste dynamiek die R3 ruimschoots uittilde boven een pianosonate met enige begeleiding. Samenwerking tussen dirigent, pianist en orkest was nu prima, een hecht team, heel goed. Soerjadi speelde na uitvoerige toejuiching een toegift die bestond uit een stuk allegro, met een semi-ostinato thema-cel, uitgevoerd in motor-ritme en stalen klank. Nodig die man uit om een Prokovief-concert te komen spelen!, en doe er voor de gelegenheid meteen zo'n Liszt-parafrase bij voor piano en orkest.

Na de pauze, de Enigma. Het raadsel is, volgens mij, gemakkelijk op te lossen. Het thema is: vriendschap. Zo, verder naar het volgende mysterie ;-)
Flor nam het stuk, de verscheidene variaties, in een tamelijk laag tempo. Daarmee tilde hij het wel uit boven het niveau van Britse (superieure) salonmuziek, hij vond er echo's in van de tragische adagio's die je eerder met Duitse of Oostenrijkse componisten uit deze tijd associeert, en ook de krachtexplosies die erbij horen. Subtiel filigrainwerk deed schaduwen vallen en helle plekken oplichten waar in meer conventionele uitvoeringen aan voorbij wordt gegaan. Maar het elegante divertisserend karakter van Enigma kwam nu wat op de achtergrond. De Jaeger-variatie was, bijvoorbeeld, wel wat zwaar, maar gelukkig toch ook weer niet alsof het om begrafenismuziek ging. Wat Elgar zo Brits maakt, het vermogen om de muziek van elegant, via elegisch naar dramatisch te doen verglijden en weer terug, werd wel geraakt maar niet -denk ik- volledig gerealiseerd. Herkansing in een symfonie?
Mooi concert, ik kan mijn opinies over Flor en Soerjadi bijstellen.

vrijdag 9 mei 2014

Residentie Orkest begin 2014

Residentie Orkest Begin 2014

18 april, Mattheus Passion

Afgelopen vrijdag, Goede Vrijdag, heb ik een uitvoering van de Mattheus bijgewoond, door RO onder leiding van Richard Egarr. Eindelijk in twee opzichten; ten eerste, de zaal weer eens vol, ten tweede, Egarr op de bok.

De uitvoering was er een zoals we intussen kunnen verwachten, een aantrekkelijke vermenging van authentiek en romantisch. Egarr hanteerde tamelijk hoge tempi, zonder, overigens, dat ze mij als gejaagd voorkwamen. Daarbij creerde hij gedurig spanning door voortdurend te versnellen en vertragen, vele verfijningen in dynamiek aan te brengen, hij sculptureerde het geluid echt. En hij hield, ook in de fel-dramatische passages, de troepen goed bij elkaar, wat bij een enorme bezetting zoals we 'm hebben gezien geen geringe prestatie was.

Het orkest zat, zoals bij een Mattheus te doen gebruikelijk, gedeeld op het podium, juist ook als het (grote) koor. Dit was nu een gelegenheid waarbij ik me gelukkig prees om nogal voorin te zitten, want de stereo-effecten die Bach in zijn partituur heeft aangebracht kwamen prachtig tot hun recht. Orkestspel was, zoals bij uitvoeringen van oudere muziek intussen te doen gebruikelijk, uitstekend. De solo's van beide concertmeesters kwamen ook mooi over het voetlicht. Het koor zong fraai beheerst, gedifferentieerd naar de vereiste stemmingen. De keuze voor een heel groot koor lijkt mij hier de juiste; voor werkelijk authentieke uitvoeringen met uitgebeende krachten (solistisch orkest en koor) heb je weer gespecialiseerde ensembles die van dit heerlijke werk een steile exercitie in ascese maken, niet zo aan mij besteed.

Het kwartet, evangelist en Christus realiseerden ook fraaie vertolkingen van hun partijen, waarbij mij opviel dat de evangelist - zoals tegenwoordig te doen gebruikelijk - vooral het theatrale van zijn rol benadrukte, minder het sacrale. Sopraan en mezzo (vooruit, een hoogklinkende alt) waren zich zotezien erg bewust van de inhoud van de tekst die ze zongen, mooi onderscheiden klank ook (felgekleure, operatische sopraan, wat meer omfloerste alt). Tenor fraai gedaan (hij vloog wel een keer bijna uit de bocht), en mijn favoriete stemtype, de bas, een mooi gruizig geluid met veel diep. De Christus had vooral veel midden en moest, had ik de indruk, nogal gas geven om boven het orkest uit te komen. Bij de basaria's viel me op dat de eerst gehoorde uitvoering zo gemakkelijk maatgevend kan worden; en die was, uit de jaren '60 stammend, nogal langzamer dan wat we gister hebben gehoord. Een bijwijle wat lager tempo zou een van nature minder wendbare stem als de bas, denk ik, meer gelegenheid geven zijn geluid te ontvouwen, en de ontroerende inhoud van de muziek te treffen.

Egarr is, zonder twijfel, een uitstekende dirigent voor dit repertoire. Ik wil niet aan de kwaliteiten van JWdV afdoen, maar ik vind het toch merkwaardig dat er nu twee (min of meer) chefdirigenten zijn voor dezelfde helft van het repertoire. Allebei bijzonder kundig, ik heb een lichte, niet rationeel uit te leggen, voorkeur voor Egarr. Maar de overeenkomsten zijn evident; allebei een gematigde versie van de moderne uitvoeringspraktijk aanhangend, en beiden gedreven musici-onder-de-musici. Ik denk dat Egarr [iets] meer controle houdt en JWdV [net wat] meer op een kamermuzikale collegiale manier van muziekmaken leunt. Wat een luxe...

Deze muziek betekent voor veel mensen veel, maar verschillende, dingen. Ik zag, wat ik anders nooit zie, nogal wat lieden met de partituur rondlopen. Eerder meende ik dat dit uit een soort cultureel snobisme voortkwam, maar ik sprak later iemand in de tram die me vertelde dat hijzelf had meegezongen, ooit, als knaapje, en dat hij de lange zit alleen overleefde door mee te lezen. Nogal wat volwassenen en ouderen hebben herinneringen aan dergelijke uitvoeringen, uniek voor dit werk, en niet te repliceren in andere concerten. Weer anderen zullen aanhaken bij het concept 'traditie', een nogal gemakkelijke traditie danwel, want je hoeft er maar eens per jaar voor naar de concertzaal. Er zullen wat nieuwsgierigen tussenzitten, die gaan uitgeput en, waarschijnlijk, tamelijk onder de indruk, weer naar huis. En het concert zat in de serie, voor mij reden om (weer eens) te gaan. Het zal niet meevallen om deze uitverkochte zaal bij een willekeurig ander concert op dezelfde manier te repliceren. Het was wel veel gezelliger, zo tussen heel vele andere luisteraars. En mijn bezoek, aan wie ik het laatste van de vrijkaartjes heb gegeven, was ook erg tevree. Kortom: goed gedaan, bravo!

4 april, experimenten nav jubileum Shakespeare

Het concert van vanavond. Ik ben blij dat ik de inleiding (starter) heb bijgewoond, want nu werd me op voorhand al duidelijk wat mij (en enkele honderden medeluisteraars) te wachten stond: een subtiele mix van tekst op scherm, een acteur die niet door de muziek heen praat, en, natuurlijk, muziek. Nu denk ik bij Shakespeare aan dat hele dikke boek (blauwe kaft) dat ik een jaar of twintig terug eens in een overmoedige, cultureel-verantwoorde bui bij de Slegte heb aangeschaft, in Enschede. Nooit een letter uit gelezen, die letters zijn ook heel klein, het papier is dun, en toch een enorme pil van een boek. Misschien voor als ik later groot ben, of oud. Uitleg over 'smans leven en werken, ach, ik lees het wel op wikipedia.

Maar de keuze van de muziek was veelbelovend: een pianoconcert van Hummel dat ik niet ken; muziek van Elgar (daar hoor je zowiezo veel te weinig van), heb wel op cd maar kan zogauw niet meezingen; de fantasieouverture van Tsjaikovsky, een van de eerste klassieke werken die ik ontdekte, nota bene op een lp van mijn ouders; en de beroemde filmmuziek van Shostakovitsj, ooit wel eens gehoord. Zeer uiteenlopende stijlperiodes, totaal verschillende componisten. Leuk!

De Hummel bleek wat bleek, beetje onnozele muziek met weinig pregnante thematiek, niet erg inventieve variatie en eigenlijk geen ontwikkeling om over te spreken. Daarvoor ga ik de cd-bakken niet nalopen. De Elgar, daarentegen, een volbloedig-romantisch werk dat beslist een tweede en een derde kans verdient. Je herkent hier en daar die typische Elgariaanse melodie, maar niet heel dwingend. Wat mij betreft was dit de openbaring van de avond, het orkest klonk ook uitstekend, mooie volle klank, zelfs de fagotsolo knalde eruit alsof ergens achter het podium een versterkertje stond mee te blazen. Het kan ook zijn dat ik nu beter op de muziek concentreerde, omdat ik de hele eerste helft van het concert mijn ogen dicht heb gehouden. Maar, let wel: ik klaag of zeur niet, vind het wel degelijk een moedige poging om een nieuw format uit te proberen. Of het geslaagd is, ik kan het niet zeggen, omdat ik er dus bijna niets van heb gezien.
Na de pauze, de ouverture en de filmmuziek. Ouverture, precies zo heerlijk zwelgend in doodsdramatiek als ik me al herinnerde, orkest klonk (alweer) uitstekend, om de eenofandere reden leken de strijkers beter door te komen dan anders. Het blijft geweldige muziek. De uitsmijter, filmmuziek van Sjostakovitsj, maakte een verpletterende indruk, vanwege de fraaie aanknoping met de filmbeelden (ik houd wel van die zwaar-dramatische slagen van het noodlot en van de bibberige kinderpianofiguurtjes in de gekte van Ophelia), maar ook omdat het orkest mooi strak (en hard) de dirigent volgde.

Dus, samenvattend: een geslaagd concert, nieuwe muziek gehoord, en de visuele toevoeging zat mij niet in de weg.

Als afsluiting een opmerking over iets wat me wel degelijk heeft gestoord. De geluidsboxen die naast het grote scherm hingen bleven, ook als het orkest speelde, een uiterst irritante hoge knerptoon uitstoten. Ik heb er in de pauze iets van gezegd tegen de geluidsmensen achter in de zaal, maar na de pauze hoorde ik het weer. Misschien dat de wat oudere luisteraar al zoveel van zijn gehoor kwijt is dat hij/zij het niet hoort, maar ik geloof toch niet dat ik een uitzonderlijk soort auditieve prinses-op-de-erwt ben. Doe er iets aan! (versterker achter de boxen uitschakelen).

Ah, en nu ik toch aan het toeteren ben, zou het mogelijk zijn iets aan de akoestiek van de kantine te doen? Het viel me nu weer op dat dat zaaltje wel erg dodelijk droog klinkt, niet erg bevorderlijk voor het aanelkaarversmelten van de individuele bijdragen in kleine ensembles. En dat terwijl een koperkwintet zo mooi kan zijn! [met een bastrombone nota bene, heel bijzonder]. Misschien het plakkaat achter het prodium ombouwen tot een hoorn-achtige schelp, zoals de Hollywood Bowl in het klein? Klinkt het zaaltje boven wellicht beter?

11 april, Shakespeare midden in de nacht, Mendelssohn als achtergrondmuziek


Afgelopen vrijdag, het tweede concert in het teken van een Shakespeare-jublieum. Nu niet een mimende acteur maar een luidruchtig echtpaar dat gezamelijk 15 rollen speelde uit Midzomernachtsdroom.

Na het concert van vorige week, een soortgelijk concert (Egmont) vorig jaar, en het optreden van RO met Freek de Jonge een paar jaar terug indachtig was ik benieuwd wat ik van deze hybride zou vinden. Bij de intro vertelde de acteur al: muziek onderteunt het theater. Nou, voor mij gaat hoogstens het omgekeerde op, dus ik werd al wat skeptisch.

Dan het optreden. Eerst een moppie Purcell, fraaie muziek, tikje minder scherp uitgevoerd dan de afgelopen paar concerten met oude muziek, maar toch heel aardig. Het smaakt, vooral, naar meer. Al vrij snel volgde de pauze.

En het eigenlijke toneelstuk. Het orkest zat in groot formaat op de buhne, maar kreeg maar een paar substantiele brokken uit te voeren, de ouverture (fraai hoor), en even later, de bruiloftsmars. Verder speelde RO muzikale tussenvoegsels, plaksel tussen de toneelscenes.

Die waren wel geinig gedaan, beide acteurs gebruikten een heel palet aan stemmetjes om de verschillende personages uit te beelden. Ergens halverwege betrapte ik me erop, me af te vragen hoe lang het allemaal nog zou gaan duren. Gaap...saai...gaap...

Aan het eind van het concert bleven een paar vragen open.

1) Is dit nog wel een concert? De muziek kwam, in het hoofdprogramma, duidelijk op het tweede plan. Het ging om een toneelstuk met enige geluidsondersteuning.

2) Vind ik dit wel leuk? Hmmmm. Ik kom uitsluitend voor de muziek, en wil niet worden lastiggevallen met plaatje, tekst, acteurs die wat op toneel rondscharrelen of zelfs hele lappen tekst opzeggen. Enige uitleg bij de muziek blijve, wat mij betreft, beperkt tot de starter. Voor plaatjes kan ik nog de ogen dichtdoen (niet erg comfortabel), maar van een toneelstuk krijg ik onherroepelijk veel mee, en dat is altijd meer dan me lief is.

3) En volgend jaar? Ik zie dat vrijwel de gehele vrijdagavondserie in het format van 'een praatje en een plaatje' is gegoten. Zaterdag en zondag blijven traditionele concerten. Dus ik neem me nu voor, de programmering in de gaten te houden en te zijner tijd eens een losse kaart te nemen.

4) Werkt het? Ik krijg de indruk, in het geheel niet onderbouwd door onderzoek, dat u in wezen dezelfde mensen trekt als die u met 'gewone' concerten al trok, veelal ouderen die op de vrijdag een leuke uitgaansgelegenheid zoeken. Ik zie (nog) geen nieuw publiek. Misschien zou een grotere hoeveelheid reclame soelaas kunnen bieden, ik vermoed dat u het nieuwe publiek echt zult moeten veroveren. Zoals bij de concerten in het Paard.


Ryan Wigglesworth dirigeert zichzelf, of, hoe Beethoven ook niet-authentiek kan

Bijgaand mijn indrukken van het concert dat ik vorige week vrijdag heb bijgewoond. Later dan normaal, omdat ik me toch even heb afgevraagd wat ik er eigenlijk van vond. Het volgende, dus.
Dirigent: Ryan Wigglesworth. Bij zo'n naam vermoed ik direct een uiterst beschaafde Brit, en dat bleek bij de voorbeschouwing aardig te kloppen. Mooie verzorgde dictie, zelfs Roland Kieft leek wat bevangen door sterreglans want hij vergat zijn interviewtje in het Nederlands te vertalen. Niemand protesteerde, dus het zal ook wel niet nodig zijn geweest, zegt weer wat over het publiek.
Gespeeld, naderhand in de zaal: Wigglesworth's eigen 'First Book of Inventions', een ingenieus modern muziekstuk dat, begrijp ik uit de beschrijvingen die ik op internet vind, stoelt op compositietechnieken uit vroegere eeuwen. Zo is er sprake van een aantal variaties, een eindkoraal, en een onderliggende muzikale puls als van een BC. Leuk muziekje, ik ga eens wat meer van RW opzoeken.
Daarna, een liederencyclus van Berio, normaliter goed voor modernistische rillingen maar in dit geval behelzende een aantal orkestraties door Berio van bestaande, soms volksliederen. De sopraan Karin Strobos gaf elk lied met hoor- en zichtbaar plezier een eigen karakter en klankkleur, van eenvoudig Amerikaans volksliedje, via Berlijnse kabaretkeelklanken en Weense operakreten tot een hilarisch laatste volkslied in een fonetisch opgeschreven fantasietaal. Geweldig, wat een zangeres. Orkest gaf mooi partij in de kleurrijke orkestraties.

En dan, het muzikale 'hoofdgerecht', Beethoven 3. Programmatisch interessante keuze; misschien dat het thema van 'modernisering in en binnen klassieke vormen' hier de verbindende schakel is. Nu zijn we langzaamaan gewend geraakt aan Beethoven gespeeld als na een paar hele straffe koppen espresso, Wigglesworth ging voor in een uitvoering die meer op het welluidende mikte, meer capuccino met een beetje suiker. Hij vijlde de scherpe hoekigheid bij, die in oudere uitvoeringen het grootsch-heldhaftige benadrukken, maar ging ook niet mee in de strenge 'authentieke' praktijk; per slot van rekening zat hier het hele orkest op het podium, en werd gespeeld met vibrato. Grappig genoeg viel mij het pulserende ritme op, met de bijbehorende thematische en ritmische variaties, zodat niet het klassieke vormschema 'thema, ontwikkeling, coda' de boventoon aangaf, maar meer een oud schema van 'thema, variaties met vaste BC, koraal'. Misschien heeft Wigglesworth in Beethoven een geestverwant herkend?
In zijn onnadrukkelijkheid en niet-moderniteit een alleraardigst concert.

maandag 24 februari 2014

Waterliniepad en Steden als TV-persoonlijkheden

Op pad van Gorinchem naar Culemborg

Heel lang gelee, toen ik nog TV keek, kwam af en toe een program voorbij dat 'van gewest tot gewest' heette. Ik kan me er niet veel meer van herinneren dat steevast steden als Gorinchem en Culemborg werden aangedaan, mooie oude Nederlandse steden die er misschien wat gemoedelijker uitzagen dan de Hollandse steden, waar het leven wat langzamer leek te gaan, en waar mensen in een aantrekkelijk(er) accent spraken. Gorinchem is ook een doorgangspunt voor een aantal langeafstandswandelingen, en ook Culemborg heb ik daarvoor al een paar keer aangedaan. Maar totnogtoe was ik nog nooit van G naar C gewandeld. Gisteren dus voor de eerste keer.

Maar ik heb deze wandeling al wel eens in twee delen gedaan, uit/instijgen in Leerdam, ook bekend van het Grote Rivierenpad. Gorinchem wordt ook aangedaan door het Pelgrimspad, en ik kwam behoorlijk in de buurt van het traject van het Maarten van Rossumpad. Een andere distinctie die dit specifiek traject deelt met een select clubje andere is dat het om een werkelijk enorme afstand gaat. Ik kwam uit op iets van 34 km, en ik voel nu een lichte spierpijn in mijn bovenbenen. Lekker afzien dus.

Een voordeel van dit pad is, dat ik in Gorinchem niet hoefde te rennen om een pont te halen. Het pad loopt langs de muren, met uitzicht op poorten, een fraaie molen, en een beeld met mij onbekende betekenis.
Molen op de muur
Na een aantal kilometers over de dijk langs de Waal keert het pad landwaarts, over weggetjes langs maneges, boerderijen, tussen eindeloze rijen bomen. Ik stak een paar keer een snelweg over, en, jawel, de Betuwelijn. Regelmatig liep ik langs waterpartijen, die hier ruim in het landschap aanwezig zijn.

Waterpartij nabij Kedichem
In de buurt van Leerdam kruiste ik het Grote Rivierenpad, dat hier deels opgaat met het Waterliniepad. Dus zag ik nogmaals de scheve toren van Acqoy, het fort bij Asperen, en de grote aantallen bunkers [Nederlandse term: groepsschuilplaatsen] langs de dijken.

Opvallend waren de werkzaamheden die her en der in het land plaatsvonden. Rijen bomen lagen, gekapt en van takken ontdaan, op de grond, en sloten en vaarten werden uitgebaggerd. De beschoeiingen van plassen in het gebied dat 'Klein Hoogland' heet worden op dit moment gerepareerd, maar voor je iets kunt herstellen moet het kapot zijn, en daar zorgen de enorme graafmachines die het werk klaren ook voor. Ik moest ploeteren over nogal geruineerde weggetjes, net als over de vaartkant langs de Prijssche Wetering, waarop de uitgebaggerde nog maar net wat gedeponeerd. Zal over een weekje wel weer begaanbaar zijn.

Nabij Culemborg heb ik de verleiding weerstaan om de kortste weg naar het station te nemen, om nogmaals langs een van de zo vele nog in het landschap aanwezige oudere verdedigingswerken te wandelen. Fort Everdingen en Werk aan de Spoel liggen nog steeds dominant in het lage landschap. Het zou onderhand aardig zijn om zo'n fort ook eens te bezoeken. Vanaf de graskades langs de rivier (de Lek) had ik een fraai uitzicht op de spoorbrug die hier in het namiddag-winterzonnetje lag te baden.

Brug in het zonnetje

Het was mooi geweest, ik nam een kortere weg die niet door het centrum van Culemborg leidde naar het station waar ik om iets voor 6 aankwam.

donderdag 20 februari 2014

De Negentiende Eeuw volgens Umberto Eco

Umberto Eco slaat nogmaals toe...

Een paar weken terug ben ik, in gezelschap van enkele geschiedenis/sportvrinden, in Zuid-Duitsland geweest om te sneeuwwandelen in het Zwarte Woud. Er lag niet veel sneeuw, maar ook zonder is het prettig lopen aldaar, ook nog in aangenaam gezelschap. Een laatste dag bezochten we Freiburg, een fraai en redelijk bewaard gebleven stad(je) met een bijzonder aantrekkelijke Dom. Ik kocht er, om bij het wachten op de trein iets te lezen te hebben, het meest recente boek van Umberto Eco, in het Duits, Der Friedhof in Prag.

Enkele tientallen jaren terug had ik al eens een Eco gelezen, De Naam van de Roos. Vervolgens meen ik ook de Slinger van Foucault tot me te hebben genomen, maar daar herinner ik me niet veel van, hoogstens dat het ging om een wel zeer uitvoerige fabulatie, een herschrijven van de Europese geschiedenis tot een onoverzichtelijke samenzwering. En juist dat doet Eco in dit laatste boek weer, maar dan een stuk leesbaarder. Het kan natuurlijk ook zijn dat ik sindsdien wat geleerd heb.

Eco beschrijft een dagboek van een Kapitein Simonini, een man uit Piemont die een carriere als opstandeling met Garibaldi, journalist/spion en, vooral, agitator achter de rug heeft. Dagboekaantekeningen van Simonini wisselen af met interjecties van Abbe Dalle Piccola, een monnik die in een apartement belendend aan de kamers van Simonini schijnt te wonen, en met de observaties van een alwetende verteller/observant. Simonini is bij een dokter Froide in behandeling, het zal Freud wel zijn. Hij vertelt over zijn activiteiten als vervalser van testamenten en andere juridische papieren, zijn belangrijkste broodwinning, alsmede over de daaraan gerelateerde activiteiten als spion.

In die laatste hoedanigheid is Simonini er vooral mee bezig zijn verscheidene opdrachtgevers tevree te stellen. Waarheid of zelfs waarachtigheid blijken van geen belang te zijn, plausibiliteit en overeenkomst met al bestaande vooroordelen van het publiek-van-het-moment zijn dat wel. Zo komt Simonini erachter dat het heel wat veiliger en lucratiever is om een spion te spelen dan te zijn; inhoud doet er niet toe, dat is duidelijk.

De avonturen van de hoofdpersoon zijn, op zijn minst, picaresk te noemen; de manier waarop hij laconiek is over de noodzaak af en toe iemand te vermoorden is zelfs wel komisch. Aardige schrijverstruc is, dat Eco duidelijk maakt dat zijn hoofdpersoon het enige fictieve karakter is; alle overige personen zijn historisch, hebben gezegd en geschreven wat ze hier ook zeggen en schrijven.

En daar wordt het allemaal wat minder vrolijk, want de teneur van al die geheimzinnigdoener is het opwekken van haat jegens Vrijmetselaars, Jezuieten, en, vooral, Joden. Simonini jat van een van zijn collega-schrijves het [al tweedehandse] idee van een samenzwering op het Joods kerkhof in Praag. Eerst zijn het de Jezuieten die hier elkaar beloven de wereld te veroveren. Simonini recyclet dit verhaal enkele malen, herschrijft het al naar gelang zijn publiek, en komt uiteindelijk uit bij een antisemitische versie, die hij aan een vertegenwoordiger van de Russische geheime dienst verkoopt. Deze construeert uit dit afgelabberde smaadschrift de sindsdien berucht geworden Protocollen van de Wijzen van Zion. Hitler citeert instemmend met dit ranzig document, en in de Arabische wereld alsmede in Rusland is het gewoon nog te koop als een historisch werk. De Duitse vertaling van Eco noemt, tegen het eind van het boek, ook enkele malen de term waarin Simonini zwelgt: Endlosung. Brrr...

In technisch opzicht gaat het hier, zonder meer, om een knap gecomponeerde roman. Het samenbrengen van al die ranzige en onaangename samenzweringen, spionnageacties, revoluties en provocaties die de negentiende eeuw -ook- een zo smerige bijsmaak geven, erg knap gedaan. Niemand die hier zijn eigen antisemitische theorietjes uit kan halen [ze bestaan nog steeds hoor, kijk maar eens op de publieke 'discussies' van nu.nl]. Maar ondanks bewondering voor de grote vaart waarmee de dagboekaantekeningen je door het verhaal jagen, de knappe sfeerbeschrijvingen van het publieke domein in laat-negentiende-eeuws Frankrijk, en de intellectuele kunsttoer die het is geweest om al die informatie in een enkel boek te persen, twijfel ik toch. Wil ik niet ook een afsluiting van een roman zien, een hoofdpersoon die een interessante ontwikkeling meemaakt, een fijnzinnige psychologische beschrijving van een sociale omgeving die niet direct uitkomt op het riool van Parijs? Jawel, dat wil ik!, dus, verder met het volgende boek. Fraai gedaan, maar laat een onbrevedigd gevoel achter.



Het Einde van het Hollands Kustpad

Hollands Kustpad ten Einde?

Een paar weken terug, de precieze datum ontsnapte me even, heb ik het mij nog resterend deel van het Hollands Kustpad gelopen. Aan het eind had ik het gevoel echt iets volbracht te hebben; bij nader beschouwing had ik ook een fikse blaar op de hiel van mijn linkervoet, en een gat in de binnenbeschoeiing van mijn linkerschoen, merkwaardigerwijze precies op dezelfde plaats als de blaar. Huid repareert zichzelf (gegeven enige tijd), maar die schoen moet nu even in de ruststand. Ze verslijten echt!

Om redenen van logistieke efficientie (aansluiting van bussen en treinen) besloot ik om in Den Helder te beginnen, en vandaaruit naar het zuiden te wandelen. Bij het maken van mijn overwegingen moet ik vergeten zijn even naar buiten te kijken, want de bijzonder straffe en schrale zuidewind die ik op het hele traject aantrof had ik natuurlijk ook thuis al kunnen opmerken. Niet gedaan, me in tram en trein begeven om na enkele uren tuffen over het niet erg inspirerende Noord-Hollandsche Landschap (westelijk Nederland bestaat sinds enkele decennia uit een enorme buitenwijk, afgewisseld met nog een paar weilanden en hier en daar een sloot) in Den Helder gearriveerd. De gebruikelijke vlaggetjes waren duidelijk op palen en kastjes aangebracht, het is niet moeilijk de weg hier te vinden.

Den Helder moet, ik had het al eens gemerkt, een van de lelijkste steden zijn die ik ken. Van een aardig, oud centrum is nauwelijks sprake, het lijkt wel alsof het allemaal van die deprimerende buitenwijken zijn, schraal als de Noordhollandsche Wind die ik er, even later, buitendijks aantrof. Gelukkig voert het pad al spoedig over de dijk heen, hier ook werkelijk en zichtbaar de bescherming van het land, en kwam ik aan de grens tussen Waddenzee en Noordzee terecht. Ik had al snel de wind direct tegen, en dat bleef zo.

Na enkele kilometers over die zware buitendijk trok het pad de duinstrook in, die hier niet heel erg breed is. Wel grappig om, hoog in de duinen, de diepe polders in te kijken, al die rechte sloten, je kunt de contouren van de oude binnenmeren redelijk goed zien. Even later verdwenen die onder de buitenwijkjes van Julianadorp, zelf niet veel meer dan een (iets) oudere buitenwijk. Holland op zijn op-een-na-Lelijkst (Den Helder wint).

Maar gelukkig trekt het pad even later iets landinwaarts, zelfs tussen bosschages door, langs campings en iets oudere bebouwing, doorheen een gebied waar veel paardenmanages liggen. Het afbuigpunt van het pad naar de Afsluitdijk komt in zicht, ik wandel verder naar het Zuiden, richting Callantsoog. Dit dorp lag nogal op de schop, maar het straalt toch iets van gemoedelijkheid, zelfs gezelligheid uit, en (lees ik op de muren van een enkele supermarkt) de winkels zijn er werkelijk dag-en-nacht geopend. Waarschijnlijk heeft dit dorp een regioverzorgingsfunctie; zeker had het, kortstondig, een wandelaars-verzorgingsfunctie, want ik kon er mooi bij de plaatselijke bakker een stel warme oliebollen aanschaffen [op zondag!], brandstof voor de laatste etappes.

Die verlopen langs de rand van een natuurgebiedje, het Zwanenwater, dat zelf helaas goeddeels ontoegankelijk lijkt. Even later, het schemert al, kan ik een afslag richting zee nemen, de Pettemerduinen in. Aan de ene kant ligt het gebied van ECN, het Energiecentrum Nederland, waaraan het EU-gebied ligt dat ook thuis is voor de experimentele kernreactor. Ik wandel verder, door snel dichter wordende duisternis, door het mooiste gebied van deze tocht. Even later kom ik in Petten uit, loop ik naar de plaatselijke bushalte, alwaar blijkt dat ik maar een paar minuten hoef te wachten. Het pad is, voor mij, kortgesloten, hoogstens zal ik nog eens het stuk naar de Afsluitdijk lopen. Wat daarachter ligt (Friesland, Groningen) is te ver weg voor een dagtocht... maar belooft wel een heel wat aantrekkelijker wandelgebied te zijn dan althans veel van de stukken pad in dit karige, schrale en vale Noord-Hollandse landschap.

Paar Boeken over Muziek

Paar Boeken over Muziek

De afgelopen maanden heb ik een paar boeken over muziek gelezen: "De wereld van de Bach cantates" van Christoph Wolff en Ton Koopman; "Prokofiev, From Russia to the West 1891-1935" van David Nice, en "Zemlinsky" van Antony Beaumont. Ik ben zo onvoorzichtig geweest om niet direct na het uitlezen van deze werken een paar aantekeningen te maken, dus ik kan een beetje opnieuw beginnen voor dit stukje. Eigenschuld, en ook niet heel erg eigenlijk.

Alweer die kantates van Bach

Het boek van Wolff en Koopman is een verzamelbundel van drie eerder uitgegeven werken, te weten, Deel 1, J.S. Bachs geestelijke cantates: van Arnstadt tot Koethen; Deel 2, J.S. Bachs wereldlijke cantates; en Deel 3, J.S. Bachs kerkelijke cantates uit Leipzig. Elk deel bevat een aantal essays van ter zake deskundigen, en het geheel stond onder redactie van beide schrijvers (die ook zelf verscheidene hoofdstukken voor hun rekening nemen). Elk van de drie delen valt uiteen in twee helften: 'Bach en zijn wereld', en 'De werken en hun wereld'.

Uit bovenstaande onderverdelingen valt op te maken dat Bach (JSB) zich, voor wat betreft zijn vocale werken, zowel op geestelijk als op wereldlijk gebied heeft begeven. Eigenlijk, zo blijkt steeds in het boek, zou het beter zijn om dit perspectief op zijn kop te zetten: JSB heeft zijn muziek gecomponeerd voor die 'markten' die in zijn tijd gangbaar waren, maar het gaat steeds om dezelfde muziek. In de cantates wordt dit letterlijk waarheid, omdat JSB hele delen uit (wereldlijke) concerten heeft hergebruikt in cantates, en vice versa. Maar ook in minder directe zin is er spake van een ongedeeld oeuvre: dezelfde vormen, technieken, en inspiratie komen we tegen in beide typen cantates. Op die manier heeft JSB ook een voetje in het enige in zijn tijd gangbare genre dat hij niet heeft bedreven: opera. Verscheidene van de cantates werken als mini-opera's, en zowel de vormentaal als de affectenwaaier van de opera zijn (wel degelijk) in de cantates terechtgekomen.

Het is feitelijk verbluffend hoeveel van de cantates bewaard zijn gebleven als we de manier waarop ze zijn overgeleverd in ogenschouw nemen. Veelal zijn hele cantates slechts bij zuiver toeval nog intact; een ijverige verzamelaar is aan het werk gegaan, een van zijn zonen heeft uit pieteit nog het een en ander bewaard, in duistere archieven terechtgekomen en later weer opgedoken, of cantates kunnen worden gereconstrueerd uit in andere werken terecht gekomen materiaal. Maar, om gek van te worden, op deze manier zijn ook aanwijzingen bewaard gebleven van wat verloren is gegaan. Een hele jaargang kerkelijke cantates zou zo kwijt kunnen zijn geraakt (zelfs dat valt niet met zekerheid vast te stellen), en, misschien nog erger, het overgrote deel van de wereldlijke cantates is zeker verdwenen. De -nu- scheve verhouding tussen wereldlijke en geestelijke muziek zou, bij nader inzien, recht moeten worden getrokken. Maar waarmee? We weten het niet. Ik herinner me van mijn geschiedenisstudie dat -beginnend met de middeleeuwen- een enorm papieren archief is overgebleven, maar dat veel van toeval afhangt, en veel op het moment van produktie niet de moeite waard te bewaren werd beschouwd. Ik stel me zo voor dat door onwaarschijnlijk toeval toch nog enkele tientallen cantates worden teruggevonden; de bekende dirigenten kunnen dan zuchtend en steunend weer aan de slag, en volgende edities van hun werken worden weer enkele centimeters dikker. Het zal er wel niet van komen.

Een bijzonder nuttig gevolg van de benadering van dit boek, zowel JSB als zijn werk in hun omgeving te plaatsen, is wel, dat het een blik biedt op de sociologie van de muziek (de adellijke, burgerlijke en religieuze omgevingen), op de positie die muziek in de Lutheraanse dienst innam, maar ook op de zich ontwikkelende technische kenmerken van compositie en uitvoering van muziek. Zelfs de hedendaagse (HIP) uitvoeringspraktijk komt ter sprake; Ton Koopman is per slot van rekening beroemd om zijn opname van de volledige cantates in authentieke stijl.

Het blijft moeilijk om in tekst uit te leggen hoe JSB zich nu precies tot zijn muzikale voorgangers en tijdgenoten verhield, en hoe hij, tegen het eind van zijn leven, al werd ingehaald door de opkomende rococo-stijl van collega-componisten. Een set aan begeleidende cd's met uitleg had kunnen helpen. Opzet van het boek, met de vele bijdragen van verschillende schrijvers, maakt dat het stilistisch niet een geheel is, en dat verscheidene gevallen van overlap optreden. Soms moet een belangrijke conclusie, bijvoorbeeld over de authentieke uitvoering, worden gebaseerd op een enkele opmerking uit een enkele brief. En verder zou de receptiegeschiedenis van Bach mij heftig interesseren. Maar dat is weer een ander studieterrein; ongetwijfeld zijn er universitaire vakgroepen die zich er full-time mee bezighouden. Eens naar zoeken.

Prokofiev, ook al in zijn wereld geplaatst

De schrijver van de biografie van Prokofiev (Prokovief, Prokofjev, Prokovjef?) is er al evenzeer als die van het cantatesboek, erop uit om Prokofiev in zijn omgeving te zetten. Nu is er van zijn leven en van zijn omgeving veel meer bekend dan van Bach, wat het mogelijk maakt een waarachtige biografie te schrijven. Het knappe van dit boek is dat zowel persoonlijke omstandigheden, de directe sociale (en muzikale) omgeving, en de inhoud van de muziek zelf ter sprake komen, waar veel biografieen het bij het persoonlijke houden. Ik zocht het weblog van de schrijver (David Nice) op, en vond iemand die volledig in (klassieke) muziekcultuur is ondergedompeld, een verbazingwekkend brede belangstelling en diepe kennis. Diezelfde diepgang tref ik in deze biografie aan.

Deel een van het boek behandelt de vroege jaren van Prokofiev, en heet (dan ook): Russia, childhood and youth, 1891-1918. Prokofiev was een wonderkind (in een tijd waarin het al een leven kan duren om de bagage van tien eeuwen klassieke muziek te verwerken) dat al vroeg zulke iconische werken componeerde als Ala en Lolly, de Scythische Suite, de eerste twee pianoconcerten, de eerste pianosonates en de opera 'De Gokker'.

De Russische revolutie bracht hem ertoe Rusland te verlaten. Nadien lijdde hij het bohemiem-leven van een reizend pianist (hij schreef de pianoconcerten en sonates voor zichzelf) en componist van een aantal van de belangrijkste balletten, symofonieen en kamermuziek van de twintigste eeuw. Grappig ontnuchterend en mystifierend tegelijkertijd is het, te lezen over het dagelijks leven van Prokofiev, zijn vakanties en socializing terwijl hij bezig was weer het zoveelste stralende meesterwerk te vervaardigen. Jawel -zeg ik met Taruskin- moet muziek in zijn maatschappelijke omgeving worden gezien, maar -breng ik daartegenin- een muziekstuk heeft ook een eigen, intern leven dat zich -op zijn minst deels- aan zijn ontstaansgeschiedenis onttrekt. Ik blijf, kortom, zitten met de vraag: Waar haalt hij het vandaan?

Het boek eindigt aan de vooravond van Prokofievs beslissing zich weer, met zijn gezin, te vestigen in wat intussen de Soviet-Unie was geworden. Het tweede deel van de biografie is 'work in progress', althans, dat is wat Nice op zijn weblog zegt. Hopelijk komt het tweede deel ook nog eens uit.

Wat deze biografie zo sterk maakt is dat de culturele omgeving van Prokofiev wordt geschetst, zowel in institutioneel opzicht (o.a. de verscheidene organisatievormen waarin muziek en componisten zich voegden in de Soviet Unie) maar ook persoonlijk (vriendschappen met Myaskovsky, die andere gigant wiens muziek nooit meer wordt uitgevoerd), met de beroemde impressario Diaghilev, met oudere componisten als Glazunov, Rimsky-Korsakov, Stravinsky) en voor wat betreft publieke ontvangst van het werk. De verhoudingen met  kunstenaars uit andere disciplines zijn fascinerend, het leest als een verslag van cultureel Europa in het interbellum. Ook geweldig om te zien dat Prokofiev zelf toegeeft niet veel van het werk van Stravinsky te begrijpen; ondanks de duidelijke parallellen in leven werk waren en bleven ze zo ver van elkaar verwijderd. En om de ontmoeting met de nieuwe garde mee te maken, in de persoon van Shostakovich.

Ook gaat Nice tamelijk diep in op de inhoud van de muziek. Hij geeft uitvoerige muziekvoorbeelden en verheldert de technische aspecten van de composities. Hier merk ik dat mijn eigen muziektechnische kennis (juist) tekortschiet, ik loop er steeds net achteraan. Moet er maar eens een boekje over lezen.

Zemlinsky uit de obscuriteit gehaald

Een derde boek over muziek is de biografie van Zemlinsky, door Antony Beaumont. Beaumont is, blijkt uit een korte zoektocht op internet, een van de grote deskundigen op dit gebied, hij heeft zelfs enkele opnames van beeldbepalende werken van Zemlinsky op zijn naam staan. Unieke combinatie: academicus die ook als uitvoerend musicus een grootheid is.

Wat ik hierboven over de biografie van Prokofiev heb gezegd kan ik, bijna, herhalen voor dit boek. Beaumont plaatst Zemlinsky zowel sociaal, cultureel als muzikaal in zijn omgeving. Misschien is dat hier een nog grotere prestatie dan in het vorige geval, omdat die positie op allerlei manieren verbrokkeld en versluierd is.

Zemlinsky is een koppel-componist, niet een van de grote Originelen of Wegbepalers, maar een kunstenaar die tijdens zijn leven steeds tamelijk succesvol was, enkele malen bijna een grote doorbraak maakte, maar er schijnbaar steeds in slaagt het grote succes te vermijden. Thuis in vele culturele en muzikale milieus was hij, toch, steeds een buitenstaander. Tijdens zijn leven werd hij dan weer als te revolutionair, dan weer als te conservatief beschouwd, en uiteindelijk was hij eerder beroemd als dirigent dan bekend als componist. Ook in persoonlijk opzicht vist hij vaak net achter het net. Zo was hij de minnaar van Alma Werfel voordat zij er, op het laatste moment, toch maar voor koos om met de beroemdere Mahler te trouwen; als dirigent heeft hij enkele malen een mooie post verkozen boven een fantastische, en als collega-componist bleef hij in de schaduw van mensen als Schoenberg en Korngold.

Het is de verdienste van Beaumont dat hij erin is geslaagd om rondom Zemlinsky niet een volledig neerslachtig boek met een 'could-have-been' sfeer te bouwen. Keer op keer maakt hij duidelijk wat de verdiensten zijn van de symfonieen, muziek voor stem, kamermuziek, en (vooral) opera's die Zemlinsky heeft achtergelaten. In zekere zin gaat het hier om een tegenhanger van de culturele wereld die in de biografie van Prokofiev opdoemt; de muzikale biotoop die zich in de midden-Europese omgeving ontvouwde. Het fascinerende hiervan is wel dat er resten in doorklinken van het oude Oostenrijkse keizerrijk; Duitse en Slavische stemmen er een rol in spelen; Joodse, Christelijke en zelfs Moslim-invloeden zichtbaar zijn. Zeker, in Parijs zetelde een culturele melting-pot die nog steeds aanspreekt; maar Wenen en zijn satellieten had zijn eigen cultuurkring die, uiteindelijk, de na-oorloogse ontwikkelingen misschien nog meer hebben beinvloed.

Ook de Zemlinsky-biograaf geeft uitvoerige muzikaal-technische uitleg, zij het iets minder dan Nice. Ik vond het, in elk geval, beter te begrijpen. De stijl van het boek, een elegant Engels, en de verwijzing naar allerlei mij onbekende componisten en (meester)werken, maken dit tot een bijzonder inspirerende biografie. Ik begin, merk ik, een zekere voorliefde voor de cultuur van de vroege twintigste eeuw te ontwikkelen. Voor de korte termijn is het advies, daarom: Meer Zemlinsky!




Residentie Orkest Revisited

Residentie Orkest enkele malen gehoord

De afgelopen maanden heb ik niets nieuws in het blog opgenomen, maar wel enkele malen concerten van het RO bijgewoond en becommentarieerd. Hieronder mijn opmerkingen.

Vroege Romantiek, Schumann en Brahms volgens Claus Peter Flor

Gister [24 jan. 2014] heb ik het concert van RO met Claus Peter Flor op het bankje en Ronald Brautigam op het krukje bijgewoond. Gespeeld: Schumann symfonie no. 3, en Brahms pianoconcert no. 1. Grappig detail was dat, in tegenstelling tot wat te doen gebruikelijk is, de symfonie voor en het pianoconcert na de pauze werd gespeeld. Reden daarvoor zal zijn geweest dat het concert een ongewoon 'zwaar' stuk muziek is, bijna een symfonie afgewisseld met een grote pianosonate, terwijl Schumann, componist van de symfonie, toch nog steeds (min of meer) als een lichtgewicht, schakel-componist wordt beschouwd die misschien vooral bekendheid verdient als ontdekker van Brahms. En inderdaad, het verschil tussen beide componisten in niveau van techniek en 'grootsheid' is evident, maar dat maakt Schumann volgens mij niet direct tot een mindere god. Hij staat op eigen kracht naast en tussen zijn componistenbroeders als Mendelssohn en Brahms, combineert (naar mijn smaak) op voorbeeldige wijze die bijzondere koppeling tussen klassieke techniek en romantische inspiratie die je in de vroege romantiek vaker aantreft.

Zo ook in de derde symfonie: prachtige melodieen, een wat eenvoudiger opzet van stemvoering (melodie en begeleiding) met maar een heel kort deel 'wetenschappelijk' contrapunt. Glansrollen voor hoorns en overig zwaar koper, om aan de zwierige melodieen in de strijkers ook iets aards toe te voegen. Een vierde deel dat indrukwekkend breekt met de heersende optimistische stemming en een dramatische akkoordenreeks laat horen. Noot tussendoor; deze kiemcel aan dramatiek komt, lijkt mij, tot volle bloei in het vioolconcert, dat, jammer en helaas, maar zelden wordt gespeeld.

Uitvoering: precies tussen geweldig een teleurstellend in; het orkest speelt nooit minder dan zeer degelijk maar ik het het ook meer geinspireerd gehoord, ook in muziek als deze waarin de dirigent zo'n grote invloed op het uiteindelijke resultaat kan uitoefenen. Misschien wringt hier de schoen lichtelijk, inzetten en samenspel waren iets minder dan messcherp, klankvorming heb ik overtuigender gehoord, er lijkt niet veel rapport tussen dirigent en orkest, de techniek van de dirigent is misschien niet heel helder. Kan ik als leek moeilijk beoordelen, het resulteerde in een degelijke maar minder spectaculaire uitvoering. Nouja, het kan niet elke keer fantastisch met hoofdletters zijn.

In het Brahms-pianoconcert gold -deels- hetzelfde. Brahms laat zich hier van zijn meest titanische kant horen, een dramatische gestiek waarin weinig componisten hem overtreffen. Ik was aangenaam verrast door de balans tussen orkest en pianist, zelfs al zat ik weer eens veel te dicht op het podium. Brautigam is, naar mijn smaak, een ideale vertolker van deze lastige muziek, met zijn vele snelle stemmingswisselingen, de opeenvolging van zware orkestpassages, piano met begeleiding, pianosonate. Hij (RB) zeilt zonder problemen door de zware technische passages en weet, door een iets objectievere presentatie van het materiaal, het dramatische karakter van de muziek voor zichzelf te laten pleiten. Wat een held!, dacht ik tijdens en achteraf het concert. Het orkest won, zodra de interactie met de pianist zich aandiende, aan hechtheid, klank en geest, ook de timing werd beter. Ik vraag me alleen af of dirigent en orkest elkaar ditmaal wel gevonden hebben... Afsluitend: dit concert is door de Brahms alsnog memorabel geworden. Verder naar een andere ondergewaardeerde componist op het snijvlak tussen twee tijdperken, C.Ph.E. Bach, volgende week.


Ton Koopman dirigeert Bach, vader en zoon

 Ik heb vandaag genoten [jawel, noteer dat maar, zeldzame ontboezeming!] van het concert van een uitgedund RO onder leiding van Ton Koopman. Vooraf sprak TK in de starter met Roland Kieft; RK herinnerde zich een eerste TK-sighting in 1975, tijdens een Bachfestijn te Den Haag. TK wist wel welk festival dat was geweest: ter gelegenheid van een twee weken durend bezoek van Harnoncourt, nota bene, een grootheid waarnaar hij (TK) met ontzag had geluisterd. En nu is hij zelf zo'n boegbeeld, hij spreekt met de autoriteit van de musicus die het allemaal heeft meegemaakt maar heeft ook een heel levendig, sprankelend, bijna kinderlijk (in de goede zin van het woord) toneelgedrag.  Nog steeds blij als het goed is gelukt, en gelukkig om samen met even enthousiaste collega's mooie muziek te kunnen maken. Heldere dirigeerstijl, alles loopt lekker synchroon, assertieve maar niet agressieve accenten, frisse tempi die de overbekende muziek ontdoen van sentiment en gesleep.

En er is een klik met het orkest. Ondanks de kleinere strijkersgroep een prachtige hechte klank, zelfs zonder vibrato klinkt het allemaal heerlijk vol. Snelle delen worden zo onstuimig ingezet dat verderwegzittende blazers het maar net kunnen bijbenen, rustiger delen bieden gelegenheid voor het uitvouwen van klankschoonheid en -alweer- die hechte klank die mij vertelt dat het orkest 'een' is, geweldig. Bij toerbeurten glansrollen voor solerende primarii onder de strijkers, en voor de blazers. Tini Marthot is de betrouwbare basis in de BC, en speelt samen met TK de solo in het concert voor twee clavecimbels en orkest. Dit was [volgens mij] de eerste keer dat ik een clavecimbel met het RO heb gehoord... RO is nu een heel goed barok/rococo-orkest geworden!

Het programma: orkestwerken van J.S. Bach, en van C.Ph.E. Bach, vader en zoon. Ondanks gelijkenissen tussen de muziek van beide componisten (serieuze concertante werken, klankkleur is, natuurlijk, gelijk in beide gevallen) toch ook interessante verschillen, JS de man van de zekerheden en de superieure kunde, CPhE de verbindingsfiguur, rusteloos zoekend, wat zich in muziek vertaalt waar felle accenten in zitten, rare contra-ritmes, onverwachte stiltes, en, vooral, een stuwende werking die vooruitkijkt naar Haydn en Mozart (maar die ik ook in sommige R&R hoor). Ik had al lang zitten wachten op een presentatie van de muziek van CPhE Bach, en het resultaat maakt me helemaal blij. Ik hoorde na afloop van het concert de musici met hun voeten roffelen, en ik was het helemaal met ze eens. Broeva, haro!

Liefde in Muziek?


Afgelopen vrijdag [allicht, 14 feb] heb ik het Valentijnsconcert bijgewoond. Welke aanleiding ook geschikt is om meer volk de zaal in te lokken is, wat mij betreft, OK. Deze werkt in elk geval; het zat behoorlijk vol. Ik meende ook allerlei koppels meer of minder verliefd rond te zien lopen, maar het kan natuurlijk ook dat die mensen er normaliter ook zijn maar dat ik er dan niet zo op let. De tieners van een paar weken terug (model-VN-deelnemers) waren in elk geval weer naar huis.

Wellicht een andere reden waarom het zo druk was, een beroemde solist: de violist Vadim Gluzman, een sympathieke man met een glunderend, bol hoofd. De dirigent, Dmitri Slobodeniouk, had ik nog nooit van gehoord, maar dat zegt weinig. Program: hoogromantiek die (nog meer dan anders) met De Liefde te maken heeft. Nu denk ik opeens aan een truckje dat ik soms zie rondrijden, waarop staat: 'hoort u Muziek, denkt u aan De Liefde', bijna poetisch ware het niet dat het om een pianohandel gaat die zo heet. Hoe dan ook, een veelbelovend programma: ouverture van Berlioz, vioolconcert van Tsjaikovsky, Vorspiel en Liebestod uit Tristan und Isolde van Wagner, en Don Juan van Richard Strauss. Het orkest zal in volle sterkte op het podium, werkelijk een weelde aan strijkers en blazers.

Bij de Berlioz werd al duidelijk wat voor concert het zou worden. De dirigent etaleerde vanaf het begin een mooi swingende -en dwingende-  zwaai met schokjes voor ritimische aanwijzingen, en af en toe een maning tot meer of minder, vooral richting celli en violen. Slobodeniouk houdt het orkest stevig in zijn greep en bouwt fraai spanning en intensiteit op. Maar de Berlioz vatte niet echt vlam. Misschien dat hij voor deze muziek wat al te strak leiding gaf, of dat hij iets te notengetrouw de muziek realiseerde, ik weet niet waar het inzit, maar deze Franse romantiek is wellicht gebaat bij wat meer vrijheid, schwung, Gallisch temperament. Niettemin een keurige en kleurrijke uitvoering.

Van het vioolconcert kan hetzelfde worden gezegd, ik hoorde (en zag) geen vonk overspringen tussen solist en orkest, hoewel Gluzman wel degelijk de dirigent scherp in de gaten hield. De toon van Gluzman bevat veel hoog en midden-hoog en klinkt bijna hees, niet helder of donker wat ik persoonlijk aantrekkelijker vind. Hoewel Gluzman technisch bijzonder sterk is ontstond niet echt die zo gewenste Russische hogedrukopwinding, vreemd als ik bedenk dat dirigent en nogal wat musici in het orkest toch echt Russen zijn. Slobodeniouk probeerde wel de vlam in de pan te laten slaan door af en toe sterk te versnellen of scherpe intensiteiten aan te brengen, maar dat werkte (voor mij dan) niet erg, ook hier weinig werkelijke interactie. Wat blijft: een dubbel gevoel, geen onverdeelde triomf.

Na de pauze kon Slobodeniouk de voordelen van zijn wijze van dirigeren oogsten, want zowel Wagner als Strauss zijn bijzonder gebaat bij tamelijk exacte, scherpe en fel-flitsende uitvoeringen. In de Wagner kon hij rustig maar strak de spanning opbouwen, de lange bogen geduldig opspannen en de eropvolgende extases realiseren. Tijdens opera's wordt de orkestpartij wel als achtergrond voor de zanglijnen benaderd, maar hier stond hij centraal, en terecht: fantastische muziek die verklaart waarom Wagner tot een van de grote cultuurfenomenen van de 19de eeuw wordt gerekend. Ik zal -binnenkort- eens opzoeken wat dat Tristan-akkoord ookalweer inhoudt.

Strauss, tenslotte, is al evenzeer als Wagner een geval apart. Een paar jaar terug las ik 'The Proud Tower' van Barbara Tuchman, een bijzonder leesbaar maar lichtelijk partijdig boek over de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Tuchman hield niet zo van Duitsers, en grijpt een analyse van het muziekleven in Duitsland rond de eeuwwisseling (tussen de 19de en 20ste eeuw) aan om eens goed de vloer aan te vegen met Richard Strauss. Zij verwijt hem, onder andere, dat hij werkelijk alles tot muziek maakt, de meest banale huiselijke omstandigheden inclusief. Ik moest er even om grijnzen tijdens het beluisteren van Don Juan, een briljant stuk muziek dat, inderdaad, nogal programmatisch is. Het pakte hier bijzonder goed uit met zijn zwoele melodielijnen, bijna overdetop-orkestratie, ook dankzij de relatieve compactheid van nog geen twintig minuten en het ontbreken van de misschien al te descriptieve details zoals uit Till Eulenspiegel. Achwat, ik herinner me een Also sprach Zarathustra van enige tijd terug die ook grote indruk op me maakte, Strauss hoort gewoon in het program!, en ik word op mijn wenken bediend met het hoboconcert, volgend seizoen.

Dit is, incidenteel, ook de manier waarop ik me de Mahlers van Jaap van Zweden herinner: frisse tempi, scherpe accenten maar veel respect voor wat er precies staat in de muzikale tekst. Misschien iets om aan te denken als Slobodeniouk nogmaals wordt uitgenodigd? Dat heeft hij, dunkt mij, wel verdiend. Zemlinsky?