Vivaldi voor fagot,
fagot voor Vivaldi?
Een paar weken terug
had ik opeens zin in Vivaldi voor fagot. Ik zocht wat en trof een box
aan waarin het gehele repertoire te vinden is: Daniel Smith op fagot,
English Chamber Orchestra, dirigent Philip Ledger. De opnames hebben
halverwege jaren '90 allerlei prijzen gewonnen, en op de website van
Smith staan een stel uiterst lovende recensies. Dus ik dacht: hoera!,
gevonden.
Maar mijn enthousiasme
verdampte weer snel nadat ik hier en daar wat stukken van de
concerten had gehoord. Smith is niet virtuoos genoeg om die
Vivaldiaanse (bijna onmogelijke) loopjes en sequenties foutloos uit
te voeren, en een paar gemiste noten of slordig afgeraffelde
ritmische figuren vergallen al snel het luisterplezier. Bovendien was
de toon veelal onverzorgd, en de intonatie vaak problematisch. Weg
ermee dus... maar nu zit ik naar de eerste cd uit de box te luisteren
en hierop klinkt het allemaal heel wat beter. Heeft Smith voor cds 2
tm5 (lps 2 tm 6) te weinig repetitietijd genomen? Het ECO is een
uitstekend kamerorkest dat goed weerwerk biedt, middle of the road op
de juiste manier, frisse toon, op moderne instrumenten gespeeld. Maar
de kwaliteit van het fagotspel varieert dus enorm. Smith bespeelt een
moderne fagot.
Ter vergelijking heb ik
-iets- oudere opnames van Klaus Thunemann met I Musici opgezocht en
beluisterd, en recentere uitvoeringen door Azzolini, ondersteund door
l'Aura de la Giocosa Marca.
Thunemann bespeelt ook
een moderne fagot, I Musici zijn een ouder, in barok gespecialiseerd
strijkorkest dat op moderne instrumenten speelt. Thunemann zeilt
zonder hoorbare problemen door de moeilijkste loopjes, speelt nooit
vals, en (fantastische bonus) weet zelfs een element van improvisatie
in zijn spel te incorporeren: hij brengt functionele versieringen aan
in zowel de langzame als de snelle delen. I Musici zijn hoorbaar een
uiterst ervaren en bekwaam orkest, een glanzende klank die tot in de
jaren '70 van de 20ste eeuw de standaard was in barok. Denk aan die
oude opnames van de Vier Jaargetijden met Felix Ayo op viool, en
vele, vele andere opnames. Thunemann heeft een gesoigneerde klank, in
de langzame delen zangerig, in de snelle delen beheerst. De fagot is
nogal afstandelijk opgenomen, het geluid ligt nogal diep in het
totale klankbeeld en valt soms wat weg.
Azzolini is van de drie
fagottisten de modernste. Hij bespeelt een (kopie van) een origineel
instrument, en hanteert, net als het orkest, de moderne opvatting van
oudere muziek. Dat betekent: veel gestiek, felle accenten, de langere
noten niet helemaal lekker Karajaans uitspelen, hier en daar een
versnelling of een vertraging. De concerten klinken, zoals je met een
origineel instrumentarium verwacht, behoorlijk feller en individueler
dan bij beide eerdere spelers. De klank van het instrument zelf is
uitgesprokener (meer midden-hoog, lichtelijk nasaal, beetje lucht
erdoor), de microfoon heeft zo te horen ongeveer in de beker
gehangen, en de speler gaat fel tekeer op zijn toeter. Het orkest
volgt een soortgelijke benadering. De concerten zijn hierdoor
grilliger, spannend, soms zelfs extreem. In een paar delen lijken we
te luisteren naar een hele vroege, ruige garagerocker, een grimmige
grungefagot. Ik raakte ook nooit, zoals bij Thunemann soms, de fagot
kwijt in het klankbeeld.
Concluderend. Van
Thunemann en Azzolini word ik enthousiast, twee bijna tegengestelde
benaderingen die beide hun charmes hebben. Bij Smith moest ik soms
door rommelloopjes en valse noten heenluisteren, maar door de bank
genomen nog steeds geen slechte opnames.
TvO.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten