donderdag 20 februari 2014

Paar Boeken over Muziek

Paar Boeken over Muziek

De afgelopen maanden heb ik een paar boeken over muziek gelezen: "De wereld van de Bach cantates" van Christoph Wolff en Ton Koopman; "Prokofiev, From Russia to the West 1891-1935" van David Nice, en "Zemlinsky" van Antony Beaumont. Ik ben zo onvoorzichtig geweest om niet direct na het uitlezen van deze werken een paar aantekeningen te maken, dus ik kan een beetje opnieuw beginnen voor dit stukje. Eigenschuld, en ook niet heel erg eigenlijk.

Alweer die kantates van Bach

Het boek van Wolff en Koopman is een verzamelbundel van drie eerder uitgegeven werken, te weten, Deel 1, J.S. Bachs geestelijke cantates: van Arnstadt tot Koethen; Deel 2, J.S. Bachs wereldlijke cantates; en Deel 3, J.S. Bachs kerkelijke cantates uit Leipzig. Elk deel bevat een aantal essays van ter zake deskundigen, en het geheel stond onder redactie van beide schrijvers (die ook zelf verscheidene hoofdstukken voor hun rekening nemen). Elk van de drie delen valt uiteen in twee helften: 'Bach en zijn wereld', en 'De werken en hun wereld'.

Uit bovenstaande onderverdelingen valt op te maken dat Bach (JSB) zich, voor wat betreft zijn vocale werken, zowel op geestelijk als op wereldlijk gebied heeft begeven. Eigenlijk, zo blijkt steeds in het boek, zou het beter zijn om dit perspectief op zijn kop te zetten: JSB heeft zijn muziek gecomponeerd voor die 'markten' die in zijn tijd gangbaar waren, maar het gaat steeds om dezelfde muziek. In de cantates wordt dit letterlijk waarheid, omdat JSB hele delen uit (wereldlijke) concerten heeft hergebruikt in cantates, en vice versa. Maar ook in minder directe zin is er spake van een ongedeeld oeuvre: dezelfde vormen, technieken, en inspiratie komen we tegen in beide typen cantates. Op die manier heeft JSB ook een voetje in het enige in zijn tijd gangbare genre dat hij niet heeft bedreven: opera. Verscheidene van de cantates werken als mini-opera's, en zowel de vormentaal als de affectenwaaier van de opera zijn (wel degelijk) in de cantates terechtgekomen.

Het is feitelijk verbluffend hoeveel van de cantates bewaard zijn gebleven als we de manier waarop ze zijn overgeleverd in ogenschouw nemen. Veelal zijn hele cantates slechts bij zuiver toeval nog intact; een ijverige verzamelaar is aan het werk gegaan, een van zijn zonen heeft uit pieteit nog het een en ander bewaard, in duistere archieven terechtgekomen en later weer opgedoken, of cantates kunnen worden gereconstrueerd uit in andere werken terecht gekomen materiaal. Maar, om gek van te worden, op deze manier zijn ook aanwijzingen bewaard gebleven van wat verloren is gegaan. Een hele jaargang kerkelijke cantates zou zo kwijt kunnen zijn geraakt (zelfs dat valt niet met zekerheid vast te stellen), en, misschien nog erger, het overgrote deel van de wereldlijke cantates is zeker verdwenen. De -nu- scheve verhouding tussen wereldlijke en geestelijke muziek zou, bij nader inzien, recht moeten worden getrokken. Maar waarmee? We weten het niet. Ik herinner me van mijn geschiedenisstudie dat -beginnend met de middeleeuwen- een enorm papieren archief is overgebleven, maar dat veel van toeval afhangt, en veel op het moment van produktie niet de moeite waard te bewaren werd beschouwd. Ik stel me zo voor dat door onwaarschijnlijk toeval toch nog enkele tientallen cantates worden teruggevonden; de bekende dirigenten kunnen dan zuchtend en steunend weer aan de slag, en volgende edities van hun werken worden weer enkele centimeters dikker. Het zal er wel niet van komen.

Een bijzonder nuttig gevolg van de benadering van dit boek, zowel JSB als zijn werk in hun omgeving te plaatsen, is wel, dat het een blik biedt op de sociologie van de muziek (de adellijke, burgerlijke en religieuze omgevingen), op de positie die muziek in de Lutheraanse dienst innam, maar ook op de zich ontwikkelende technische kenmerken van compositie en uitvoering van muziek. Zelfs de hedendaagse (HIP) uitvoeringspraktijk komt ter sprake; Ton Koopman is per slot van rekening beroemd om zijn opname van de volledige cantates in authentieke stijl.

Het blijft moeilijk om in tekst uit te leggen hoe JSB zich nu precies tot zijn muzikale voorgangers en tijdgenoten verhield, en hoe hij, tegen het eind van zijn leven, al werd ingehaald door de opkomende rococo-stijl van collega-componisten. Een set aan begeleidende cd's met uitleg had kunnen helpen. Opzet van het boek, met de vele bijdragen van verschillende schrijvers, maakt dat het stilistisch niet een geheel is, en dat verscheidene gevallen van overlap optreden. Soms moet een belangrijke conclusie, bijvoorbeeld over de authentieke uitvoering, worden gebaseerd op een enkele opmerking uit een enkele brief. En verder zou de receptiegeschiedenis van Bach mij heftig interesseren. Maar dat is weer een ander studieterrein; ongetwijfeld zijn er universitaire vakgroepen die zich er full-time mee bezighouden. Eens naar zoeken.

Prokofiev, ook al in zijn wereld geplaatst

De schrijver van de biografie van Prokofiev (Prokovief, Prokofjev, Prokovjef?) is er al evenzeer als die van het cantatesboek, erop uit om Prokofiev in zijn omgeving te zetten. Nu is er van zijn leven en van zijn omgeving veel meer bekend dan van Bach, wat het mogelijk maakt een waarachtige biografie te schrijven. Het knappe van dit boek is dat zowel persoonlijke omstandigheden, de directe sociale (en muzikale) omgeving, en de inhoud van de muziek zelf ter sprake komen, waar veel biografieen het bij het persoonlijke houden. Ik zocht het weblog van de schrijver (David Nice) op, en vond iemand die volledig in (klassieke) muziekcultuur is ondergedompeld, een verbazingwekkend brede belangstelling en diepe kennis. Diezelfde diepgang tref ik in deze biografie aan.

Deel een van het boek behandelt de vroege jaren van Prokofiev, en heet (dan ook): Russia, childhood and youth, 1891-1918. Prokofiev was een wonderkind (in een tijd waarin het al een leven kan duren om de bagage van tien eeuwen klassieke muziek te verwerken) dat al vroeg zulke iconische werken componeerde als Ala en Lolly, de Scythische Suite, de eerste twee pianoconcerten, de eerste pianosonates en de opera 'De Gokker'.

De Russische revolutie bracht hem ertoe Rusland te verlaten. Nadien lijdde hij het bohemiem-leven van een reizend pianist (hij schreef de pianoconcerten en sonates voor zichzelf) en componist van een aantal van de belangrijkste balletten, symofonieen en kamermuziek van de twintigste eeuw. Grappig ontnuchterend en mystifierend tegelijkertijd is het, te lezen over het dagelijks leven van Prokofiev, zijn vakanties en socializing terwijl hij bezig was weer het zoveelste stralende meesterwerk te vervaardigen. Jawel -zeg ik met Taruskin- moet muziek in zijn maatschappelijke omgeving worden gezien, maar -breng ik daartegenin- een muziekstuk heeft ook een eigen, intern leven dat zich -op zijn minst deels- aan zijn ontstaansgeschiedenis onttrekt. Ik blijf, kortom, zitten met de vraag: Waar haalt hij het vandaan?

Het boek eindigt aan de vooravond van Prokofievs beslissing zich weer, met zijn gezin, te vestigen in wat intussen de Soviet-Unie was geworden. Het tweede deel van de biografie is 'work in progress', althans, dat is wat Nice op zijn weblog zegt. Hopelijk komt het tweede deel ook nog eens uit.

Wat deze biografie zo sterk maakt is dat de culturele omgeving van Prokofiev wordt geschetst, zowel in institutioneel opzicht (o.a. de verscheidene organisatievormen waarin muziek en componisten zich voegden in de Soviet Unie) maar ook persoonlijk (vriendschappen met Myaskovsky, die andere gigant wiens muziek nooit meer wordt uitgevoerd), met de beroemde impressario Diaghilev, met oudere componisten als Glazunov, Rimsky-Korsakov, Stravinsky) en voor wat betreft publieke ontvangst van het werk. De verhoudingen met  kunstenaars uit andere disciplines zijn fascinerend, het leest als een verslag van cultureel Europa in het interbellum. Ook geweldig om te zien dat Prokofiev zelf toegeeft niet veel van het werk van Stravinsky te begrijpen; ondanks de duidelijke parallellen in leven werk waren en bleven ze zo ver van elkaar verwijderd. En om de ontmoeting met de nieuwe garde mee te maken, in de persoon van Shostakovich.

Ook gaat Nice tamelijk diep in op de inhoud van de muziek. Hij geeft uitvoerige muziekvoorbeelden en verheldert de technische aspecten van de composities. Hier merk ik dat mijn eigen muziektechnische kennis (juist) tekortschiet, ik loop er steeds net achteraan. Moet er maar eens een boekje over lezen.

Zemlinsky uit de obscuriteit gehaald

Een derde boek over muziek is de biografie van Zemlinsky, door Antony Beaumont. Beaumont is, blijkt uit een korte zoektocht op internet, een van de grote deskundigen op dit gebied, hij heeft zelfs enkele opnames van beeldbepalende werken van Zemlinsky op zijn naam staan. Unieke combinatie: academicus die ook als uitvoerend musicus een grootheid is.

Wat ik hierboven over de biografie van Prokofiev heb gezegd kan ik, bijna, herhalen voor dit boek. Beaumont plaatst Zemlinsky zowel sociaal, cultureel als muzikaal in zijn omgeving. Misschien is dat hier een nog grotere prestatie dan in het vorige geval, omdat die positie op allerlei manieren verbrokkeld en versluierd is.

Zemlinsky is een koppel-componist, niet een van de grote Originelen of Wegbepalers, maar een kunstenaar die tijdens zijn leven steeds tamelijk succesvol was, enkele malen bijna een grote doorbraak maakte, maar er schijnbaar steeds in slaagt het grote succes te vermijden. Thuis in vele culturele en muzikale milieus was hij, toch, steeds een buitenstaander. Tijdens zijn leven werd hij dan weer als te revolutionair, dan weer als te conservatief beschouwd, en uiteindelijk was hij eerder beroemd als dirigent dan bekend als componist. Ook in persoonlijk opzicht vist hij vaak net achter het net. Zo was hij de minnaar van Alma Werfel voordat zij er, op het laatste moment, toch maar voor koos om met de beroemdere Mahler te trouwen; als dirigent heeft hij enkele malen een mooie post verkozen boven een fantastische, en als collega-componist bleef hij in de schaduw van mensen als Schoenberg en Korngold.

Het is de verdienste van Beaumont dat hij erin is geslaagd om rondom Zemlinsky niet een volledig neerslachtig boek met een 'could-have-been' sfeer te bouwen. Keer op keer maakt hij duidelijk wat de verdiensten zijn van de symfonieen, muziek voor stem, kamermuziek, en (vooral) opera's die Zemlinsky heeft achtergelaten. In zekere zin gaat het hier om een tegenhanger van de culturele wereld die in de biografie van Prokofiev opdoemt; de muzikale biotoop die zich in de midden-Europese omgeving ontvouwde. Het fascinerende hiervan is wel dat er resten in doorklinken van het oude Oostenrijkse keizerrijk; Duitse en Slavische stemmen er een rol in spelen; Joodse, Christelijke en zelfs Moslim-invloeden zichtbaar zijn. Zeker, in Parijs zetelde een culturele melting-pot die nog steeds aanspreekt; maar Wenen en zijn satellieten had zijn eigen cultuurkring die, uiteindelijk, de na-oorloogse ontwikkelingen misschien nog meer hebben beinvloed.

Ook de Zemlinsky-biograaf geeft uitvoerige muzikaal-technische uitleg, zij het iets minder dan Nice. Ik vond het, in elk geval, beter te begrijpen. De stijl van het boek, een elegant Engels, en de verwijzing naar allerlei mij onbekende componisten en (meester)werken, maken dit tot een bijzonder inspirerende biografie. Ik begin, merk ik, een zekere voorliefde voor de cultuur van de vroege twintigste eeuw te ontwikkelen. Voor de korte termijn is het advies, daarom: Meer Zemlinsky!




Geen opmerkingen:

Een reactie posten