maandag 11 november 2013

Nieuwe, ach nee, andere oude boeken doorgenomen

Weer eens wat gelezen

De afgelopen weken heb ik, opeens weer wat ijveriger geworden, een paar serieuze boeken uitgelezen. In een enkel geval is het me dat nog niet gelukt, en hoe het gaat aflopen met de huidige directe leesvoorraad valt nog te bezien. Maar, gelukkig, niet alleen halfafgemaakte projecten; ook een stel volledig doorgeploegde Kloeke Delen.

In het Café van de Verloren Jeugd, Patrick Modiano

Op de dag van mijn verjaardag kreeg ik van Trouw, de krant waarop ik een half jaartje terug een gratis proefabonnement van een paar weken heb gehad, een pakketje met: nieuwe aanbiedingen voor de krant, en -alvast- een boek. Ineke heeft het boek, vertelde ze me, ook ontvangen: In het Café van de Verloren Jeugd, Patrick Modiano, vertaling van Maarten Elzinga. Deze roman draait cirkels rondom een jonge vrouw, bijgenaamd Louki, die in het Parijs van de jaren '60 een kortstondig, efemeer bestaan leidt. Of, ook wel, lijdt; de dame heeft een gevoelsarme jeugd en een antiseptisch huwelijk achter de rug, en beleeft nog enige vreugde in een triest café. We volgen, vanuit het perspectief van enkele mensen rondom Louki, haar treurige bestaan en de afloop ervan.

De vertaler heeft het over vederlicht proza, maar ik zag er toch meer een afstandelijk en melancholisch verhaal. Ik moest ook even denken aan een koffiecafé waar ik jaren (decennia intussen) terug eens verzeild raakte na een avond en nacht uit in Delft: een koud, blauw licht, misschien van TL-balken, waaronder het aangespoelde volkje er nóg onbereikbaarder en buitenaardser uitzag; eenieder dronk snel, schuw om zich ziend, zijn koffie leeg om weer te verdwijnen. De mensen in dit boek gaan nauwelijks contacten aan, de schrijver lijkt te impliceren dat dat ook helemaal niet kan, dat je iemand, ook kennissen of vrienden, nooit echt zult leren kennen, en dat sympathie een woord is dat verwijst naar een onbestaand fenomeen. Arnon Grunberg laat zich, in een quote op de achterkaft van het boek, onderhands-positief uit over de schrijver, wat niet iedereen als aanbeveling zou opvatten denk ik. Wel een goed boek, maar ook huiveringwekkend, brrrrr.

Buddenbrooks, Thomas Mann: een lopend project

Het tweede boek van de afgelopen maand is Buddenbrooks: een beroemd boek, geschreven toen Mann nog maar 28 was, en onder andere goed voor een Nobelprijs. Ik heb het boek nog niet uitgelezen, en ik vraag me serieus uit of ik het zolang zal kunnen uitstaan als nodig is om zover te komen.

In het begin viel het boek me juist enorm mee; ik vermoedde aan te treffen een familieroman zoals ik ze zo graag lees, met allerhande details over hoe families 'werken', scherpe  psychologische inzichten in de drijfveren van de hoofdpersonen die (hoe fijn toch) wel wat lijken op mensen die ik ken, uitvoerige beschrijvingen van leven en werk van de hoofdpersonen tegen hun historische en sociale achtergrond. Zo beschreven lijkt een historische familieroman misschien eerder op een geslaagde sociologische studie, maar als het goed is komt er ook nog een dosis literaire kunde bij te pas, en her-schep ik, tijdens het lezen, een cultureel meesterwerk. Zo heb ik genoten (in een uitzonderlijk geval van terecht gebruik van die term) van Dickens, George Eliot, Galsworthy, Trollope en (vooral) Theodore Fontane. Ik meende al, enthousiast geworden, een nieuwe Fontane te hebben gevonden!

Maar dat viel, bij nader inzien, nogal tegen. Ik las een uiterst nauwkeurige beschrijving van de uiterlijkheden van de levens van de hoofdpersonen, hun acties, de salons waarin ze verbleven, de bezoeken die ze elkaar brachten. Gesprekken worden uitvoerig weergegeven, en de schrijver duikt in de geesten, de drijfveren en wensen van zijn hoofdpersonen. Het boek beschrijft de werdegang van een Duitse handelarenfamilie, concentreert zich op het doen en laten van de laatste generatie, met als focus de aanvankelijk succesvolle Thomas, zijn zus Antonie, en zijn losbol-broer Christian. Maar, jammer genoeg, echt serieuze inzichten in de psyches van de deelnemers heb ik nauwelijks aangetroffen, die drijfveren voor hun handelen worden niet geloofwaardig neergezet, de historische en sociale achtergrond bleef nogal mager. De schrijver kan het niet laten de ongelukkige Antonie regelmatig met harde ironie terecht te wijzen, de losbol als een berekenende schurk neer te zetten, en Thomas als een, uiteindelijk, ongevoelig mens dat weliswaar uiterlijk succesvol is maar over wiens werkelijke wensen en strevens we weinig te weten komen. Vermoedelijk heeft de schrijver het persoontje Hanno, huilebalkje en zoon van Thomas, op zichzelf gemodelleerd, zodat de literaire Thomas de vader van de werkelijke Thomas zal zijn. En dan wordt het resultaat minder vreemd: de zoon heeft zijn vader nooit echt doorgrond, hij schrijft hem motieven toe die eerder aan een adolescent brein dan aan dat van een volwassen man zijn ontleend. Al die harde ironie die hij aan andere hoofdpersonen wijdt komt neer op een afrekening met (kennelijk) gehate familieleden. En zo doet hij dat het hele boek lang: een arrogante vertoning door een jong-briljante maar onvolgroeide schrijver die bovendien een storende karakterfout heeft: hij haat vrouwen.

Ik heb het boek aan de kant gesmeten toen ik las over een mislukte oogst waarin Thomas een aandeel had genomen (een handeling die om mij ongrijpbare redenen als een lage schurkendaad wordt voorgesteld, misschien vanzelfsprekend in een 19de-eeuwse moraal maar nu niet meer navoelbaar). Het nieuws van de ramp komt, heel symbolisch, binnen op het hoogtepunt van het feest ter ere van het 100-jarig bestaan van de handelsfirma, in het nieuwe grote huis dat een -al twijfelende- Thomas voor zijn nieuwe vrouw heeft laten bouwen. Zo'n vulgaire plotwending kan ik niet zonder walging tot me nemen. De maat was vol.

Thomas Mann zet met Buddenbrooks hoog in, hij ambieert een plaats te verdienen in de rij van beroemde voorgangers-schrijvers die ambitieuze familiekronieken hebben nagelaten. Deze ambitie maakt hij (naar mijn smaak) nooit waar, hij geeft blijk van verachting voor zijn eigen familieleden die hij -ongevraagd- als voorbeeld voor zijn hoofdpersonen heeft uitgekozen en hanteert, als dat zo uitkomt, zonder enige gene een cliffhanger die ik eerder met een vierderangs soap associeer. Dus: weg met die rotzooi!, het boek ligt nu op de stapel 'binnenkort verwijderen uit dit huis'.

Ook België heeft een kolonie gehad...

Ook Jan van Kleef kwam met een verjaardagskado aanzetten, maar dan zonder de handelsmotieven die ik achter de actie van Trouw vermoed. Het boek: Congo, een geschiedenis, door David van Reybrouck.

Het boek is, in fysiek opzicht, een pil van enige omvang: 582 pp tekst, bijna 100 pp verantwoording van de bronnen, uitvoerige bibliografie, noten en een personen- en zakenregister. De geschiedenis die het boek behandelt is al even enorm, een fiks deel van het laat-negentiende- en vroeg-twintigste-eeuwse kolonialisme in Afrika omvattend, alsmede een overzicht van zulke thema's als de tragische mislukking van de nieuw-onafhankelijke staten na dekolonisatie, tot aan de Grote Afrikaanse oorlog en het verworden van dat conflict tot een brute worsteling om mineralen.

Zo gezien was er alle reden om een volledig zwartgallige tekst te verwachten, met een voortdurend hameren op al die ellende die Afrika de afgelopen honderdvijftig jaren is overkomen, haar aangedaan door vreemden en (later vooral) door eigen hand. Maar dat valt uiteindelijk nogal mee, de schrijver heeft ook oog voor het extreem exotische van de binnenlanden van Afrika halverwege de negentiende eeuw, dat zwarte gat in een al bijna moderne wereld waar Arabische slavenhandelaren tot zeer laat hun beruchte raids bleven uitvoeren, en voor de nu bijna onindenkbare internationaal-politieke, dynastieke en financiële acties die werden uitgevoerd om dat enorme gebied binnen de ring van de in het Westen bekende wereld te krijgen. Een korte maar extreem hevige kolonisatie waarin elementen van bijna onwerkelijke wreedheid gepaard gingen met onbaatzuchtigheid en (ambtelijk en missionair) plichtsbesef. Met, dat wel, nogal een overwicht voor die wreedheid die voortkwam uit, onder andere, ongeremde exploitatiezucht.

Ook de onafhankelijkheid wordt een exotisch, pril avontuur, dat al snel uitloopt op burgeroorlog, gruweldaden, en een militair bewind door een autocraat (Mobutu) die aanvankelijk zijn land ontwikkelde, maar het later vooral leegzoog. Jaren van stagnatie, langzame groei van roep tot democratisering uit de Congolese samenleving, enige hoop op vooruitgang die raakt gesmoord in de Grote Afrikaanse oorlog. Deze wordt helder uitgelegd, wat zelfs voor een betrekkelijk ingelicht iemand als ikzelf een ogen-opener is.

Van Reybrouck is duidelijk meer op zijn gemak in journalistieke beschrijvingen van recentere ontwikkelingen die hij (vaak) zelf heeft meegemaakt dan in historische, gebalanceerde analyse. Voor het verleden gebruikt hij de standaard bronnen, maar hij ruimt ook veel plaats in voor ooggetuigenverslagen, wat soms tot ongelijk en minder geïnspireerd proza leidt. Aan het gebruik van ooggetuigen neemt een enkele criticus aanstoot, onder verwijzing naar de dubieuze betrouwbaarheid van herinneringen uit een (zeer) diep liggend verleden, in een cultuur die het vertellen van sterke verhalen juist aanmoedigt. Ik weet niet goed wat ik hiervan moet denken; heb de indruk dat de oral history ook als serie illustratieve vignetten kan woren gelezen, zodat de bewijslast minder is.

En, bovendien, dankzij die oral history dringt van Reybrouck ook diep binnen in de interne sociale en culturele wereld van Congo. Hij laat de opwinding van nieuwe muziekvormen in de steden zien, de sociale omwentelingen veroorzaakt door industrialisering, het grauwe bestaan van opstandelingen/mijnbouwers/maffiabazen, het uitzinnige avonturenkapitalisme van ondernemers die naar China trekken om hun fortuin te maken, de vergiftigde aantrekkingskracht van charismatisch-christelijke doe-het-zelf-kerken, en, uiteindelijk, een verre blik op het oorspronkelijke Afrika voordat Stanley het 'ontdekt' had.

Kortom. Een goed leesbaar boek, een fascinerend onderwerp op journalistieke wijze ontsloten. Voor degelijker (historische) kost zij de lezer verwezen naar de literatuurlijst, maar of hij daar evenveel leesplezier aan ontleent als aan dit boek is nog maar de vraag.

Andere kolonie, nog verder weg, werpt schaduwen tot tientallen jaren later

Hierna struikelde ik (letterlijk) over een pocket die ik al jaren ergens in een stapel heb liggen: Van oude mensen de dingen die voorbijgaan, door Louis Couperus. Van Couperus las ik al eens de Boeken van de Kleine Zielen, de Koningsromans, en Eline Vere. Couperus is een van de grote, laat-negentiende/begin-twintigste-eeuwse Nederlandse schrijvers, een kolos ook tussen zijn internationale collega's. Ik heb hier en daar nog wat van zijn werken liggen. Die, zo neem ik me voor, zal ik te zijner tijd ook, gedoseerd natuurlijk, tot me nemen. Maar eerst die Oude Mensen.

Het boek draait rondom de herinnering die drie bejaarde oud-Indiëgangers achtervolgt, dhr. Takma (93), mw. Ottillie (97), en dokter Roelofsz (88). Zij hebben in een zeer grijs verleden, in Nederlands Indië, een misdaad gepleegd die hen sindsdien niet meer heeft losgelaten. De herinnering spookt door hun gesprekken, achtervolgt hen in hun dromen en doordrenkt de familie die rondom mw. Ottillie is ontstaan. Verscheidene familieleden, ook al oudere mensen, zijn al jaren op de hoogte van deze daad, een heeft er een kindertrauma aan overgehouden, terwijl het de latere generaties vooral beïnvloedt in hun manier van aangaan van relaties binnen en buiten de familie, in het aanvoelen van een vage sfeer van verdringing, en in een veelal melancholische en passieve levenshouding. Het zou verkeerd zijn om het bekendworden van de daad (Het Ding) als een centraal thema uit een detective op te vatten; veeleer is het een verdedigingsmuur rondom de levens van de bejaarden die in slow-motion om hen ineenstort, juist als ze zich opmaken om rustig te overlijden.

Wat dit boek tot een grote roman maakt is het geboden psychisch inzicht in doen en laten van mensen, in de manier waarop familie een rol speelt in de levens van deze mensen, en in het wezen van herinnering, schuld en vergeving. Couperus kan, juist als Mann overigens, voor de voeten worden geworpen dat hij zijn vrouwelijke hoofdpersonen aanzienlijk minder warm en invoelend beschrijft dan zijn mannelijke, waarbij in het proza van Couperus ook een voortdurende ondertoon van homo-emotionaliteit speelt. Ik herinner me opeens dat in een van de korte verhalen van Annie Proulx een min of meer vergelijkbare misogyne ondertoon doorklinkt, in dat geval overigens nogal hardhandig aangebracht en niet, zoals te vermoeden in het geval van zowel Mann als Couperus, als gevolg van een eigen emotionele richting. De wat weeïge toon die Couperus hanteert moet je liggen, het zal iets met het Den Haag van de eeuwwisseling te maken hebben. Ik kan me ook zogauw geen enkele van zijn hoofdpersonen herinneren die simpelweg krachtig, positief en succesvol in het leven stond, voor deze mensen heeft Couperus juist de naarste teleurstellingen in petto. Maar misschien zijn over zulke personages geen interessante romans, alleen modieuze management-krakers te concipiëren.

Irving Revisited: The Cider House Rules

Ik bemerk dat, als ik me eens wil belonen op een fijn boek, er al snel een Irving bovenop het stapeltje komt te liggen. Dus las ik recent The Cider House Rules. En jawel, het was weer een traktatie, volgens beproefd Iring-recept: Meng een aantal nieuwe, onbekende grondstoffen door elkaar maar volg daarbij wel de bekende procedures. Ik krijg de indruk dat Irving die procedures in al zijn boeken hanteert, geen kwaad idee als je een consistent oeuvre wil bouwen. Of het altijd in een literair meesterwerk resulteert hangt vermoedelijk af van de inspiratie van het moment, en van de geëxposeerde vertelkunst die mij nog niet heeft teleurgesteld.

Een obstetrist en gynaecoloog (hopelijk allebei goed gespeld), dokter Larch, doorloopt zijn opleiding en ontvangt, als handelend arts, zijn eerste, moreel-vormende indrukken. Hij wordt directeur van een weeshuis, alwaar hij, geholpen door enkele sympathieke en sympathiserene verpleegsters, een illegale abortuskliniek opent. Een van de wezen uit zijn praktijk, Homer Wells, zien we opgroeien, we zijn getuige van enkele mislukte plaatsingen bij pleeggezinnen, en van zijn wens 'nuttig te zijn'. Dat doet hij door Larch te helpen in zijn praktijk, een ervaring waarbij hij zoveel kennis van obstetrie en gynaecologie opdoet dat Larch hem uiteindelijk vertelt dat hij (Wells) een beter arts is geworden dan hijzelf (Larch). Maar de band met pseudo-vader Larch knelt, Homer herkent opeens zijn eigen morele bezwaren tegen abortus, en hij reist met een paar klanten van de kliniek terug naar hun huis, een appelplantage.

Ook hier zijn 'regels' een belangrijk thema; onder andere de gedragsregels die Homer tegen de muur van het Cider House aantreft, een schuur annex woonruimte voor appelplukkers (zwarten) annex ciderfabriekje. De plukkers blijken er eigen regels op na te houden (ook al omdat zij, analfabeet, die Cider House Rules helemaal niet kunnen lezen), afgedwongen door hun voorman mr. Rose. Rose schendt echter een nog hogere regel, werpt Homer voor de voeten hetzelfde te hebben gedaan. Schuld dus. Volgt: boete, verwerking en synthese.

Het gaat wat ver om hier alle ontwikkelingen na te gaan, dus ik concentreer me op de bekende Irving-thema's. Dat zijn (onder andere):
  • Vader-zoon-relaties, zowel tussen Larch en Homer als tussen Homer en Angel.
  • Een zoon die Angel heet en die schrijver wordt.
  • Een Wrekende macht die, in de marges van de beschreven levens, zoekt naar zijn slachtoffer, de hoofdpersoon van het boek. Het vluchten voor deze Wreker geeft het verhaal impetus.
  • Een vloedgolf die een massa aan zojuist gekapte boomstammen voor zich uitstuwt en die Dood en Verderf komt zaaien.
  • Een Komische mise-en-scene waarin de hoofdpersonen op kluchtige wijze een levensbepalende crisis doormaken en waarin altijd de Dood ook een hoofdrol speelt.
  • Merkwaardige en problematische sexuele relaties tussen mensen die als buitenbeentje in de maatschappij staan.
  • Wat ik mis is de Beer. Ach, er zijn nog meer Irvings, ik ga eens kijken naar Setting free the Bears. 

Maar eerst een eindafrekening: Irving is hier (weer) een meesterlijke verteller die liefdevol vreemde excentriekelingen tot levende figuren omvormt, en die zonder haperingen een geloofwaardig bestaan weet in te richten voor deze lieden. Hij behandelt hier, op allerlei vlakken, het thema 'regels', wel duidelijk maar dan zo dat je het als lezer er niet krijgt ingetimmerd. Irving trekt, al schrijvend, ook een tijdsbeeld op, consequent gezien vanuit zijn gekozen standplaats van een appelboomgaard en een weeshuis in Maine. Fraai boek, een van de beste Irvings die ik tot dusverre las en (daarmee) een van de beste boeken die ik heb gelezen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten